Begrijpend lezen les 11
1 / 46
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Tekstslide
Slide 5 - Tekstslide
Slide 6 - Tekstslide
Slide 7 - Tekstslide
Slide 8 - Tekstslide
Slide 9 - Tekstslide
Slide 10 - Tekstslide
wat is goed?
A
de tuin
B
de buik
C
de zon
D
het hemd
Slide 11 - Quizvraag
wat is goed?
A
de rug
B
de buik
C
het hemd
D
het bier
Slide 12 - Quizvraag
wat is goed?
A
het bier
B
de tuin
C
de zon
D
het hemd
Slide 13 - Quizvraag
wat is goed?
A
het bier
B
de tuin
C
de zon
D
de rug
Slide 14 - Quizvraag
wat is goed?
A
de zon
B
het hemd
C
de tuin
D
de rug
Slide 15 - Quizvraag
wat is goed?
A
de zon
B
het hemd
C
de tuin
D
de rug
Slide 16 - Quizvraag
Slide 17 - Tekstslide
het hemd
de zon
de buik
de rug
Slide 18 - Sleepvraag
het hemd
de zon
de tuin
het bier
Slide 19 - Sleepvraag
het hemd
de tuin
de buik
de rug
Slide 20 - Sleepvraag
Slide 21 - Tekstslide
Slide 22 - Tekstslide
Slide 23 - Tekstslide
Het is woensdag.
A
waar
B
niet waar
Slide 24 - Quizvraag
Kees is vrij.
A
waar
B
niet waar
Slide 25 - Quizvraag
Kees werkt in huis.
A
waar
B
niet waar
Slide 26 - Quizvraag
Het is koud.
A
waar
B
niet waar
Slide 27 - Quizvraag
Kees doet zijn hemd uit.
A
waar
B
niet waar
Slide 28 - Quizvraag
Kees stopt om 6 uur.
A
waar
B
niet waar
Slide 29 - Quizvraag
Slide 30 - Tekstslide
Welke zin is goed?
A
Kees werkt op school.
B
Kees werkt in de tuin.
Slide 31 - Quizvraag
Welke zin is goed?
A
Kees heeft het koud.
Kees doet zijn hemd aan.
B
Kees heeft het warm.
Kees doet zijn hemd uit.
Slide 32 - Quizvraag
Welke zin is goed?
A
Om 6 uur stopt Kees met werken.
B
Om 2 uur stopt Kees met werken.
Slide 33 - Quizvraag
Welke zin is goed?
A
Kees drinkt een glas melk.
B
Kees drinkt een glas bier.
Slide 34 - Quizvraag
Welke zin is goed?
A
Zijn rug is rood.
B
Zijn rug is bruin.
Slide 35 - Quizvraag
Welke zin is goed?
A
Kees slaapt in de tuin.
B
Kees slaapt op zijn buik.
Slide 36 - Quizvraag
Slide 37 - Tekstslide
Slide 38 - Tekstslide
Slide 39 - Tekstslide
Kees werkt in de tuin op
maandag/ zondag/ woensdag.
maandag/ zondag/ woensdag.
Slide 40 - Woordweb
Het is warm.
De
zon/ regen/ wind
schijnt.
De
zon/ regen/ wind
schijnt.
Slide 41 - Woordweb
Kees doet zijn
jas/ sokken/ hemd
uit.
jas/ sokken/ hemd
uit.
Slide 42 - Woordweb
Kees stopt om
2/ 4/ 6 uur.
2/ 4/ 6 uur.
Slide 43 - Woordweb
Kees drinkt een glas
melk/ bier/ cola.
melk/ bier/ cola.
Slide 44 - Woordweb
De
arm/ nek/ rug
van Kees doet pijn.
arm/ nek/ rug
van Kees doet pijn.
