Les2

Pak je boek, je schrift, je rekenmachine en een pen/potlood
ik loop langs en controleer het gemaakte huiswerk
kauwgom in de prullenbak

mobiel in de telefoontas
1 / 43
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 43 slides, met tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Pak je boek, je schrift, je rekenmachine en een pen/potlood
ik loop langs en controleer het gemaakte huiswerk
kauwgom in de prullenbak

mobiel in de telefoontas

Slide 1 - Tekstslide

  • je gaat  6 minuten in sti
Deze les?

  • we kijken de gemaakte opdracht na
  • uitleg, je bent stil en doet goed mee
  • je gaat 7 minuten in stilte werken
  • daarna kun je zachtjes met elkaar overleggen
  • we sluiten de les af
Vragen (aan mij) mogen altijd gesteld worden

Slide 2 - Tekstslide

  • Ik weet wat de nadelen van werkloosheid zijn
  • Ik weet wat de persoonlijke nadelen van werkloosheid zijn
  • Ik weet wat de maatschappelijke nadelen van werkloosheid zijn
  • Ik weet wat de economische gevolgen van werkloosheid zijn
  • Ik weet welke uitkering je kunt krijgen bij werkloosheid
  • Ik weet wanneer je recht hebt op deze uitkering
  • Ik weet hoelang je deze uitkering kunt krijgen
  • Ik weet waar de 26-weken-eis voor staat
  • Ik weet waar de vier-uit-vijf-eis voor staat
  • Ik weet waar ik deze uitkering van krijg
  • Ik weet waar de Participatiewet over gaat
  • Ik weet waar de bijstand voor is


LEER              EN

Slide 3 - Tekstslide

  • Ik weet wat re-integratie is
  • Ik weet wat het UWF WERKbedrijf doet
  • Ik weet waar uitzendbureaus voor zijn
  • Ik weet wat payrolling is
  • Ik weet de verschillen tussen betaald en onbetaald werk
  • Ik weet de verschillen tussen wit en zwart werk
  • Ik ken de 6 arbeidsmotieven
  • Ik kan het arbeidsverleden berekenen
  • Ik kan de duur van de WW-uitkering bepalen
  • Ik kan het bedrag van de uitkering berekenen
  • Ik kan het bedrag wat aan belastingen, premies en andere inhoudingen berekenen


LEER              EN

Slide 4 - Tekstslide

2.1 
Onjuist zijn de uitspraken:
2. als je zelf ontslag neemt heb je geen recht op een uitkering
3. een uitzendkracht is bij het uitzendbureau in dienst.
4. voor een WW-uitkering moet je ingeschreven staan bij het 
     UWV WERKbedrijf.

                                             2, 3 en 4
..

Slide 5 - Tekstslide

2.2a
Liesbeth's arbeidsverleden: 6 jaar 
(zowel 2012 als 2017 tellen mee voor het arbeidsverleden)
b
Liesbeth heeft recht op 6 maanden uitkering
2 maanden 75% en 4 maanden 70% van haar laatst verdiende inkomen.
c
Tweede maand 75% van € 2.350,- = € 1.762,50
Vierde maand 70% van € 2.350,-  = € 1.645,-

Slide 6 - Tekstslide

2.2d
Stijgende werkloosheid kan leiden tot loonmatiging omdat het aanbod van arbeidskrachten dan groter is dan de vraag van de werkgevers (2)
e
Stijgende werkloosheid kan leiden tot oplopende overheidstekorten omdat de overheidsuitgaven stijgen en de overheidsinkomsten dalen (1)

Slide 7 - Tekstslide

2.3a
Sascha werkte 38 jaar
De eerste 10 jaar leveren haar 10 maanden op
De 28 jaren daarna leveren per jaar ½ maand op dus 14 maanden
Totaal komt ze dus uit op 24 maanden (dit is ook het maximale)
2.3b
Uitkering 2e maand: 75% van € 2.800,- = € 2.100,-
Uitkering 3e maand: 70% van € 2.800,- = € 1.960,-
Daling in procenten: (1960-2100)/2100 x100 = -6,7%

Slide 8 - Tekstslide

2.3c
1. niet; iemand die zelf ontslag neemt komt niet in aanmerking
    voor een uitkering.
2. niet; er wordt niet aan de 26-weken eis voldaan.
3. niet; het gaat om het afgelopen jaar en dus niet 26 weken in de
     36 weken voorafgaand aan de eerste dag van de werkloosheid.
4. wel; ze voldoet aan de 26-weken eis.
5. niet; je krijgt geen uitkering als je vrijwilligerswerk hebt gedaan.


Slide 9 - Tekstslide

2.3d
De Participatiewet bepaalt dat Sascha recht heeft op de bijstand.
2.3e
Sascha is alleenstaand en krijgt dus 50% van € 1.537,20 
dit is € 768,60
2.3f
Als haar vriend bij haar komt wonen stopt de bijstandsuitkering.

Slide 10 - Tekstslide

2.4a
Eigen antwoord.
2.4b
Voor een vrijwilliger zullen niet gelden: geld verdienen en financiële onafhankelijkheid.


Slide 11 - Tekstslide

2.4c
Bruto verdient ze 24 x € 14,54 = € 348,96 per week
Bruto jaarinkomen (x52) = € 18.145,92
Brutomaandinkomen (/12) = € 1.512,16
Nettomaandinkomen € 1.291,76

Bedrag aan belastingen, premies en andere inhoudingen
1512,16-1291,76 = € 220,40

In procenten is dit 220,40/1512,16 x 100 = 14,6%





Slide 12 - Tekstslide

2.4d
1. juist; de werkgever van Anke betaald meer dan de werkgever van
    René.
2. onjuist; René kan al het geld besteden, 
    Anke betaald ook belastingen en premies.
3. juist; bij zwartwerk heb je geen recht op een uitkering.
    Anke heeft wel WW-premie afgedragen






Slide 13 - Tekstslide

2.4e
Anke betaald wel netjes belastingen en premies. René niet. Omdat zwartwerkers geen belasting betalen moeten de witwerkers naar verhouding meer geld opbrengen om de overheidsuitgaven te kunnen financieren.
2.4f
Eigen mening, motiveer hem wel!





Slide 14 - Tekstslide

2.5a
Goede arbeidsvoorwaarden: een werknemer
  • heeft een naar verhouding hoog salaris
  • krijgt een auto/laptop/iPad/telefoon van de zaak
  • krijgt meer vakantiegeld en -dagen dan wettelijk verplicht
2.5b
Slechte arbeidsvoorwaarden: 
  • lawaaierige ruimte
  • zitten op een houten stoel
  • hoge werkdruk, vervelende collega's

Slide 15 - Tekstslide

2.5c
1. er zijn goede arbeidsvoorwaarden
4. mensen voelen zich prettig op hun werk
3. je doet meer werk in dezelfde tijd
2. als je je prettig voelt kun je meer werk aan
5. de productie per werknemer stijgt
2.5d
Bert: 1808x12/52 = € 417,23/38 = € 10,98 per uur
Ferdinand: 5416x12/52 = € 1.249,85/45 =  € 27,77   dit is 100%
In procenten is dit (10,98-27,77)/27,77 x100 = -60,5% minder


Slide 16 - Tekstslide

2.5e
Na 2 maanden wordt de WW-uitkering 70%: 
  • de werkloze gaat er op achteruit en wordt zo geprikkeld om sneller een baan te vinden.
  • de overheid heeft zo minder uitgaven
2.5f
doordat de uitkeringen lager worden, hebben uitkeringsgerechtigden minder te besteden. Door de lagere bestedingen neemt de productie en werkgelegenheid af. De werkloosheid neemt zo toe. Hierdoor stijgt het aantal uitkeringen.





Slide 17 - Tekstslide

Paragraaf 2.2 Werk en werkloosheid in Nederland

Aanbod van arbeid: de beroepsbevolking; mensen die willen werken of werken (werknemers en zelfstandigen)

Werkzame beroepsbevolking: de vraag naar arbeid (door ondernemingen en overheid); de werkgelegenheid.  


Slide 18 - Tekstslide

Geregistreerde beroepsbevolking: alle mensen woonachtig in Nederland tussen de 15 en 75 jaar die betaald werken of die betaald willen werken.

Geregistreerde werkzame beroepsbevolking: alle personen in Nederland tussen de 15 en 75 jaar die betaald werk verrichten.

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Video

Ontmoedingingseffect:
  • economie krimpt, werkgelegenheid daalt
  • hierdoor bieden minder werkzoekenden zich aan, de kans op werk is immers klein geworden.

Aanzuigeffect: extra werkzoekenden bieden zich aan als de economie aantrekt en de werkgelegenheid toeneemt.

Participatiegraad: het percentage dat aangeeft hoeveel procent van de beroepsbevolking een baan heeft of werk zoekt.

Slide 21 - Tekstslide

Werkloze beroepsbevolking:
  • minimaal 15 jaar zijn en jonger dan 75 jaar
  • een baan zoeken van minimaal 1 uur per week
  • onmiddellijk hiervoor beschikbaar zijn 
  • nu niet of minder dan 1 uur per week werken
  • woonachtig of ingeschreven zijn in Nederland

Verborgen werkloosheid: alle niet geregistreerde werkloosheid.

Slide 22 - Tekstslide

De vier beroepssectoren 
1. Primaire sector (landbouw en visserij)
2. Secundaire sector (industrie, bouwnijverheid en energie)
3. Tertiaire sector (commerciële dienst verlening) 
4. Quartaire sector (niet-commerciële dienst verlening)

Sector 1 en 2 maken 'tastbare' producten. 
Sector 3 en 4 leveren een 'dienst'. 

Slide 23 - Tekstslide

Maak in stilte
en
zelfstandig
de opdrachten 2.6 t/m 2.9
pagina 64 t/m67

 Ben je klaar: 
Neem alvast §2.3 door


timer
7:00
ben je niet stil => strafwerk!

Slide 24 - Tekstslide

Wat moet je weten van § 2.2?
Welke soort beroepen horen tot de
primaire sector?
secundaire sector?
tertiaire sector?
quartaire sector?
Rekenen: procenten
werkloosheidspercentage
    Begrippen:
  1. beroepsbevolking
  2. geregistreerde beroepsbevolking
  3. werkzame beroepsbevolking
  4. geregistreerde werkzame beroepsbevolking
  5. werkloze beroepsbevolking
  6. verborgen werkloosheid

Slide 25 - Tekstslide

Maak in stilte
en
zelfstandig
de opdrachten 2.6 t/m 2.8
pagina 64 t/m67

 Ben je klaar: 
Neem alvast §2.3 door


timer
7:00
ben je niet stil => strafwerk!

Slide 26 - Tekstslide

Opdrachten om te maken bij paragraaf 2.2
2.6 maken 1, 3, 5 en 6
2.7 begrippen weten, bronnen kunnen lezen
2.8 begrippen weten, met procenten kunnen rekenen en
       werkloosheidspercentage kunnen berekenen 

Slide 27 - Tekstslide

2.6a
1. onjuist (niet iedereen wil/kan werken)
2. hoef je niet te weten
3. hoef je niet te weten
4. onjuist (er zijn meer mensen nodig)
5. onjuist (aanbod van arbeid = bedrijven die werknemers zoeken)
6. juist





Slide 28 - Tekstslide

2.6b
10% ervaart voordelen
25% vindt de voor- en nadelen tegen elkaar opwegen
Niet tevreden is dus 100-10-25 = 65% => antwoord 3 is juist.
2.6c
Werkgelegenheid is gestegen, toch steeg de werkloosheid;
de beroepsbevolking naam meer toe dan de werkgelegenheid.
Bijvoorbeeld door de toenemende werkgelegenheid bieden meer mensen zich aan op de arbeidsmarkt (het aanzuigeffect).





Slide 29 - Tekstslide

2.6d
1. de politie is werkzaam in de quartaire sector
    dienstverlenend door de overheid
2. de fietsenmaker is werkzaam in de tertiaire sector
    dienstverlenend
3. een boer is werkzaam in de primaire sector
    landbouw
4. een lasser is werkzaam in de secundaire sector
    industrie





Slide 30 - Tekstslide

2.7a
1. juist, actieven behoren tot de beroepsbevolking
2. onjuist; de beroepsbevolking bestaat voor 53,6% uit mannen. 
    Dit zijn ook de mensen die willen werken.
3. juist
4. juist
5. juist
2.7b
Voorheen was de leeftijd tussen de 15 en 65, nu tussen de 15 en 75.
Voorheen minimaal 12 uur willen werken, nu 1 uur.






Slide 31 - Tekstslide

2.7c
Fred zit in de 5e klas, werkt elke week 6 uur.
Fred behoort dus tot de werkzame beroepsbevolking.
Hij is ouder dan 15 en werkt.
2.7d
Slapende bewaker <=> drukke moeder
De bewaker is officieel aan het werk.







Slide 32 - Tekstslide

2.8a  Omvang beroepsbevolking Werkenburgh:
40% van 14.000 = 5.600 personen.
2.8b  Omvang werkzame beroepsbevolking Werkenburgh:
90% van 5.600 = 5.040 personen.
2.8c  Omvang werkloze beroepsbevolking:
10% van 5.600 = 560 personen.
2.8d  werkloosheidspercentage in Werkenburgh:
100-90 = 10%  (of 560/5600 x100)




Slide 33 - Tekstslide

2.8e
Als werkzoekende die boven de 65 jaar of ouder zijn zich niet meer hoeven te laten registreren als werkzoekende: 
dan zal het officiële werkloosheidscijfer dalen
2.8f
Als werkzoekende die boven de 65 jaar of ouder zijn zich niet meer hoeven te laten registreren als werkzoekende: 
dan zal de verborgen werkloosheid toenemen, een aantal van hen zal best een baan willen, maar staat nu niet meer geregistreerd

Slide 34 - Tekstslide

2.9a
Netto participatiegraad:                                                  x 100

10.100.000/14.200.000 x 100 = 71,1%
2.9b
Bij de brutoparticipatiegraad (hoeveel % van de beroepsbevolking heeft een baan of zoekt een baan) zal dit percentage hoger zijn. 
De naar werkzoekende tellen ook mee. In dit geval is dit:
11.700.000/14.200.000 x 100 = 82,4%


werkzame beroepsbevolking
beroepsgeschikte bevolking

Slide 35 - Tekstslide

2.9c
Participatiegraad vrouwen is gestegen, dit komt door bijvoorbeeld:
  • vrouwen krijgen minder kinderen dan vroeger
  • vrouwen zijn hoger opgeleid dan vroeger
  • de kinderopvang is verbeterd
  • ook de partner is meer in deeltijd gaan werken
  • er zijn minder duurzame/vaste relaties                                (vrouwen moeten dus wel)



Slide 36 - Tekstslide

2.9d
De participatiegraad van vrouwen is mede bepalend voor de participatiegraad van mannen: omdat vrouwen naar verhouding meer betaald werk gingen doen, ontstond er meer financiële ruimte in gezinnen zodat de partner minder betaald werk kon doen en meer huishoudelijke en zorgtaken op zich kon nemen.



Slide 37 - Tekstslide

2.9e
Gegeven: er zijn 14.100.000 vrouwen tussen de 15 en 75 jaar.
Gevraagd: de omvang vrouwelijke beroepsbevolking
Beroepsbevolking (BB)
= werkzame beroepsbevolking + werkloze beroepsbevolking

Werkzame vrouwelijke beroepsbevolking is 65% van 14.100.000= 9.165.000
Werkloze vrouwelijke beroepsbevolking is 5% van beroepsbevolking = 0,05 BB

Beroepsbevolking: BB = 9.165.000 + 0,05 BB
BB - 0,05 BB = 9.165.000
0,95 BB = 9.165.000  => BB = 9.647.368

Slide 38 - Tekstslide

2.10a
1. loonmatiging in de Nederlandse bedrijven
3. lagere verkoopprijs van Nederlandse producten
5. betere concurrentiepositie van Nederland 
4. grotere afzet van Nederlandse producten
6. toename productie in Nederland
2. meer werkgelegenheid in Nederland






Slide 39 - Tekstslide

2.10b
1. loonmatiging in de Nederlandse bedrijven en overheid
4. daling koopkracht werknemers Nederland
3. daling van bestedingen in Nederland
6. afname productie in Nederland
2. minder werkgelegenheid in Nederland
5. meer werkloosheid in Nederland






Slide 40 - Tekstslide

2.10c
De kans op werk is niet groot, de kansen zijn geringer:
  • voor jongeren (maar ook voor ouderen)
  • voor personen met een migratieachtergrond
  • voor personen met een lagere opleiding
  • in plattelandsgebieden






Slide 41 - Tekstslide

2.10d
Werkloosheidspercentage 2015 = 16%
Werkloosheidspercentage laag opgeleiden 2015 = 11,2%
Het verschil is dus 4,8% punten.
2.10e
Verklaring relatief hoog werkloosheidspercentage laag opgeleide jongeren: zij zijn minder breed inzetbaar en hebben minder ervaring. Daardoor zijn ze minder aantrekkelijk en blijven ze langer werkloos, ondanks dat ze goedkoper zijn.






Slide 42 - Tekstslide

  • Ik weet wie er tot de vraag naar arbeid horen
  • Ik weet wie er tot het aanbod van arbeid horen
  • Ik weet wie er tot de beroepsbevolking horen
  • Ik weet wat de geregistreerde beroepsbevolking is
  • Ik ken de vier sectoren en weet welke beroepen waar onder vallen
  • Ik weet wie er tot de geregistreerde werkzame beroepsbevolking horen
  • Ik weet wat het ontmoedigingseffect inhoudt
  • Ik weet wat het aanzuigeffect inhoudt
  • Ik weet wat de participatiegraad inhoudt en kan deze berekenen
  • Ik weet wanneer iemand tot de werkloze beroepsbevolking hoort
  • Ik weet wat verborgen werkloosheid inhoudt


LEER              EN

Slide 43 - Tekstslide