In deze les zitten 13 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Lesduur is: 30 min
Onderdelen in deze les
Grammatica
Zinsdelen: naamwoordelijk gezegde
Slide 1 - Tekstslide
Werkwoordelijk gezegde
Alle werkwoorden in de zin (doe-woorden)
Een zelfstandig werkwerk en eventueel een hulpwerkwoord.
Slide 2 - Tekstslide
Naamwoordelijk gezegde
Bestaat uit een werkwoordelijk deel en een naamwoordelijk deel
Het werkwoordelijk deel bevat alle werkwoorden uit de zin. Een van deze werkwoorden is een vorm van een koppelwerkwoord.
Slide 3 - Tekstslide
Koppelwerkwoord
zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen (heten, dunken en voorkomen)
Slide 4 - Tekstslide
Slide 5 - Video
Naamwoordelijk gezegde
In zinnen met een naamwoordelijk gezegde zit nooit een lijdend voorwerp!
Slide 6 - Tekstslide
Wel of geen naamwoordelijk gezegde? Stel drie vragen:
Vraag 1: Staat er een vorm van één van de negen koppelwerkwoorden in de zin? Vraag 2: Gaat het in de zin om een ‘toestand’ (ook wel: eigenschap)? Vraag 3: Wordt er in de zin iets over het onderwerp gezegd?
Slide 7 - Tekstslide
Een naamwoordelijk gezegde bevat altijd een koppelwerkwoord
A
juist
B
onjuist
Slide 8 - Quizvraag
Welk van de onderstaande woorden is geen koppelwerkwoord.
A
zijn
B
blijken
C
kijken
D
schijnen
Slide 9 - Quizvraag
Het gezegde van een zin zegt iets over wat het onderwerp doet of overkomt.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 10 - Quizvraag
Zijn is een koppelwerkwoord
A
Juist
B
Onjuist
Slide 11 - Quizvraag
Een naamwoordelijk gezegde heeft altijd een lijdend voorwerp. Juist of onjuist?