Extra oefenen met spelling H4,5 en 6

Extra oefenen met spelling H4, 5 en 6
1 / 48
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 48 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Extra oefenen met spelling H4, 5 en 6

Slide 1 - Tekstslide

Zo bepaal je of je een tussen 'n' moet toevoegen bij een samenstelling:
A
Als het linkerdeel een zelfstandig naamwoord is.
B
Als het linkerdeel een zelfstandig naamwoord is EN een meervoudsvorm heeft.
C
Als het linkerdeel een meervoud heeft op '-n'.
D
Als het linker deel een zelfstandig naamwoord is EN ALLEEN een meervoudsvorm heeft op -en.

Slide 2 - Quizvraag

Hoe stel je dit woord samen:

etage+ woning?
A
etageswoning
B
etagewoning
C
etagenwoning

Slide 3 - Quizvraag

Hoe stel je dit woord samen:

beer + kuil?
A
berekuil
B
berenkuil

Slide 4 - Quizvraag

Hoe stel je dit woord samen:

rijst + pap?
A
rijstepap
B
rijstenpap

Slide 5 - Quizvraag

Hoe stel je dit woord samen:

wieg + lied?
A
wiegelied
B
wiegenlied

Slide 6 - Quizvraag

Hoe stel je dit woord samen:

spin + web?
A
spinneweb
B
spinnenweb

Slide 7 - Quizvraag

Hoe stel je dit woord samen:

rood + kool?
A
rodekool
B
rodenkool

Slide 8 - Quizvraag

Hoe stel je dit woord samen:

zon + schijn?
A
zonneschijn
B
zonnenschijn

Slide 9 - Quizvraag

Hoe stel je dit woord samen:

aap + trots?
A
apetrots
B
apentrots

Slide 10 - Quizvraag

Hoe stel je dit woord samen:

pen+ doos?
A
pennedoos
B
pennendoos

Slide 11 - Quizvraag

Hoe stel je dit woord samen:

vitamine + gebrek?
A
vitaminegebrek
B
vitaminengebrek

Slide 12 - Quizvraag

Hoe stel je dit woord samen:

reus + leuk?
A
reuzeleuk
B
reuzenleuk

Slide 13 - Quizvraag

Hoe stel je dit woord samen:

reus + rad?
A
reuzerad
B
reuzenrad

Slide 14 - Quizvraag

Welke woorden horen bij dezelfde spellingsregel?
rijstepap
aspergesoep
huilebalk
reuzeleuk
boordevol
etagewoning
spinnewiel
roggebrood

Slide 15 - Sleepvraag

Welke truc kun je toepassen om te horen of je een 's' moet toevoegen bij een samenstelling?
A
Dat hoeft niet, je hoort het altijd.
B
Je vervangt het tweede deel van de samenstelling door een woord dat niet met een 's'-klank begint.
C
Je vervangt het linkerdeel van het woord door een ander woord.

Slide 16 - Quizvraag

Hoe stel je dit woord samen:

slot + ceremonie?
A
slotceremonie
B
slotsceremonie

Slide 17 - Quizvraag

Hoe stel je dit woord samen:

macht + strijd?
A
machtstrijd
B
machtsstrijd

Slide 18 - Quizvraag

Hoe stel je dit woord samen:

visser + schuit?
A
visserschuit
B
vissersschuit

Slide 19 - Quizvraag

Hoe stel je dit woord samen:

filiaal + chef?
A
filiaalchef
B
filiaalschef

Slide 20 - Quizvraag

Hoe stel je dit woord samen:

landing + snelheid?
A
landingsnelheid
B
landingssnelheid

Slide 21 - Quizvraag

Hoe stel je dit woord samen:

station + hal?
A
stationhal
B
stationshal

Slide 22 - Quizvraag

Hoe stel je dit woord samen:

passagier + lijst?
A
passagierlijst
B
passagierslijst

Slide 23 - Quizvraag


Hoofdletter of kleine letter?

A
hindoeïsme
B
Hindoeïsme

Slide 24 - Quizvraag


Hoofdletter of kleine letter?

A
Zuid-Holland
B
zuid-Holland

Slide 25 - Quizvraag


Hoofdletter of kleine letter?

A
het Noorden van Nederland
B
het noorden van Nederland
C
het noorden van nederland

Slide 26 - Quizvraag


Hoofdletter of kleine letter?

A
oktober
B
Oktober

Slide 27 - Quizvraag


Hoofdletter of kleine letter?

A
de middeleeuwen
B
de Middeleeuwen

Slide 28 - Quizvraag


Hoofdletter of kleine letter?

A
de mont ventoux
B
de Mont Ventoux
C
de mont Ventoux

Slide 29 - Quizvraag


Hoofdletter of kleine letter?

A
tulpstraat 18
B
Tulpstraat 18

Slide 30 - Quizvraag


Hoofdletter of kleine letter?

A
S. Van der Gorp
B
S. Van Der Gorp
C
s. Van der Gorp
D
S. van der Gorp

Slide 31 - Quizvraag


Hoofdletter of kleine letter?

A
mevrouw Van der Gorp
B
mevrouw van der Gorp
C
mevrouw Van Der Gorp
D
mevrouw Van der gorp

Slide 32 - Quizvraag


Hoofdletter of kleine letter?

A
pasen
B
Pasen

Slide 33 - Quizvraag


Hoofdletter of kleine letter?

A
de paashaas
B
de Paashaas

Slide 34 - Quizvraag


Hoofdletter of kleine letter?

A
een fles Bordeaux
B
een fles bordeaux

Slide 35 - Quizvraag


Juiste aanhalings- en leestekens?

A
Jan zei: 'Dat lust ik niet.'
B
Jan zei: 'dat lust ik niet.'
C
Jan zei: dat lust ik niet.

Slide 36 - Quizvraag


Juiste aanhalings- en leestekens?

A
Let op! riep Loes.
B
'Let op!' riep Loes.
C
'Let op!' riep Loes

Slide 37 - Quizvraag


Juiste aanhalings- en leestekens?

A
'Ik ga niet,' zei Karel, 'omdat ik geen zin heb.'
B
'Ik ga niet' , zei Karel 'omdat ik geen zin heb.'
C
'Ik ga niet,' zei Karel 'omdat ik geen zin heb.

Slide 38 - Quizvraag


Juiste aanhalings- en leestekens?

A
'Dat is niet eerlijk,' zei Joke.
B
'Dat is niet eerlijk' , zei Joke.

Slide 39 - Quizvraag


Aan elkaar of los?

A
de gevarendriehoek
B
de gevaren driehoek

Slide 40 - Quizvraag


Aan elkaar of los?

A
arbeidsongeschiktheids verzekering
B
arbeidsongeschiktheidsverzekering
C
arbeids ongeschiktheids verzekering

Slide 41 - Quizvraag


Aan elkaar of los?

A
centrale verwarmingsinstallatie
B
centrale verwarmings installatie
C
centraleverwarmings installatie
D
centraleverwarmingsinstallatie

Slide 42 - Quizvraag


Aan elkaar of los?

A
vier sterren hotel
B
viersterren hotel
C
viersterrenhotel
D
vier sterrenhotel

Slide 43 - Quizvraag


Aan elkaar of los?

A
er achter
B
erachter

Slide 44 - Quizvraag


Aan elkaar of los?

A
diep gravend
B
diepgravend

Slide 45 - Quizvraag

Wat is het verschil tussen oude kaaskroketten en oudekaaskroketten

A
oude kaaskroketten zijn oud en de andere zijn van oude kaas gemaakt.
B
Er is geen verschil.

Slide 46 - Quizvraag

Wat is het verschil tussen drie jarige paarden en driejarige paarden?

A
Er is geen verschil.
B
Bij de eerste gaat het om 3 paarden bij de tweede om paarden die 3 jaar oud zijn.

Slide 47 - Quizvraag

Hoe ging het?
A
Prima
B
Ging wel
C
Matig
D
Slecht

Slide 48 - Quizvraag