Les 2 (6 september 2025) Persoonsvorm onderwerp tekstdoelen

Les 2 Wat doen we vandaag? 

1. Hoe ging het met huiswerk?

3. Herhalen grammatica par. 1 (zinsdelen, persoonsvorm) 
4. Introduceren grammatica par. 3 (onderwerp)

6. Introduceren  Cursus 1 §3 (tekstdoelen en soorten)
5. Herhalen Cursus 1 §1 (woordstrategieën)

1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsSecondary EducationAge 12

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Les 2 Wat doen we vandaag? 

1. Hoe ging het met huiswerk?

3. Herhalen grammatica par. 1 (zinsdelen, persoonsvorm) 
4. Introduceren grammatica par. 3 (onderwerp)

6. Introduceren  Cursus 1 §3 (tekstdoelen en soorten)
5. Herhalen Cursus 1 §1 (woordstrategieën)

Slide 1 - Tekstslide

Hoe ging het met huiswerk maken?
😒🙁😐🙂😃

Slide 2 - Poll

Hoe lang duurde het huiswerk maken ongeveer?
minder dan 1.5 uur
meer dan 1.5 uur

Slide 3 - Poll

Slide 4 - Link

Vocabulaire

Slide 5 - Tekstslide

Vocabulaire
bikkelen
sowieso
enerzijds / anderzijds
Italië
chagrijnig

Ps. Een trema gebruik je als er meerdere klinkers naast elkaar staan die samen één klank kunnen zijn, terwijl ze juist niet bedoeld zijn als één klank.






Slide 6 - Tekstslide

Vocabulaire
bikkelen          1. met bikkels spelen 2. zich in een wedstrijd keihard inzetten; hard en                                meedogenloos spelen
sowieso           1.  toch al, in elk geval: ik moest daar sowieso al zijn
enerzijds / anderzijds        aan de ene kant: enerzijds heb je gelijk, anderzijds heb ik wel                                         een paar bedenkingen
Italië
chagrijnig        1. slechtgehumeurd, mopperig, ontevreden







Slide 7 - Tekstslide

Oudste Nederlandse zin?

Slide 8 - Tekstslide

‘Hebban olla vogala nestas hagunnan hinase hic enda thu. Wat unbidan we nu?’
‘Hebban olla vogala nestas hagunnan hinase hic enda thu. Wat unbidan we nu?’

Slide 9 - Tekstslide

Vocabulaire vorige week
conciërge       huisbewaarder, portier van een openbaar gebouw, bv. een school
handhaven     in stand houden, laten voortbestaan  de politie handhaaft de orde
per se              1. met alle geweld hij wou per se mee 2.  'noodzakelijkerwijs' dat hoeft                              niet per se het geval te zijn
het beleid       1. gedragslijn voor de verwezenlijking van bep. doelstellingen:                                               inkomensbeleid,  2. overleg, tact: met beleid handelen
belijden           1. openlijk uitkomen voor: zijn geloof belijden; 2. bekennen: zijn zonden                              belijden
algeheel           totaal, volkomen
verdampen    1. tot damp worden, van vloeistof in gas overgaan: het water verdampt
                         2. tot damp maken: de zon verdampt het water

Slide 10 - Tekstslide

Zinsdelen
Zinnen zijn opgedeeld uit woorden. Sommige woorden horen bij elkaar omdat ze in de zin een bepaalde functie uitoefenen. Bijv.: De kat zit op de mat.   

Een zinsdeel kan een woord, maar ook een groepje woorden zijn. 

Grofweg: Ieder 'stukje' van de zin dat je voor de PV kunt plaatsen is een apart zinsdeel.

Slide 11 - Tekstslide

Zinsdelen (herhaling)
Een overtreding moet je niet verwarren met een misdrijf. 

Wat is de pv? 

Slide 12 - Tekstslide

Zinsdelen
Een overtreding moet je niet verwarren met een misdrijf. 

De pv is 'moet'. 
Een overtreding moet je niet verwarren met een misdrijf. 
Je moet een overtreding niet verwarren met een misdrijf.
Niet moet je een overtreding verwarren met een misdrijf. 
Verwarren moet je een misdrijf niet met een overtreding. 
Met een misdrijf moet je een overtreding niet verwarren. 

Slide 13 - Tekstslide

Hoe vind ik het onderwerp?
Manier 1. Stel de vraag: wie (wat) + persoonsvorm
Bv. De vogels vliegen hoog in de lucht
        Wie (wat) vliegt?

Manier 2. Verander de zin van enkelvoud naar meervoud (of andersom), nu veranderen de persoonsvorm en het onderwerp.
Bv. De vogels vliegen hoog in de lucht
        De vogel vliegt hoog in de lucht.


Slide 14 - Tekstslide

Onderwerp (herhaling)
Bijna elke zin heeft een onderwerp.
Het onderwerp is de persoon, dier of het ding die iets dóét.
Het onderwerp staat bijna altijd naast de persoonsvorm (pv).

Wat is in deze zin het onderwerp?
Mijn hond ligt te slapen.


Slide 15 - Tekstslide

Tekstsoorten
Recept: Komkommersoep met spinazie en plukbrood.

Slide 16 - Tekstslide

Tekstdoelen en -soorten

- Er zijn verschillende soorten tekst. 
- Wat wil de schrijver met de tekst? (Wat wil de schrijver bereiken?)
- Vaak kiest de schrijver het type tekst dat past bij het beoogde doel (maar niet altijd).

Slide 17 - Tekstslide

TEKSTDOELEN

Slide 18 - Tekstslide

Het tekstdoel van een schoolboek is:
A
Amuseren
B
Informeren
C
Activeren
D
Overtuigen

Slide 19 - Quizvraag

Wat is het tekstdoel bij een betoog?
A
Informeren
B
Overtuigen
C
Opiniëren
D
Activeren

Slide 20 - Quizvraag

HALLO JUMBO
Kies de juiste strategie of het juiste doel.

Slide 21 - Tekstslide

Voor het avondeten maak je een recept uit het tijdschrift. Je leest...
A
oriënterend
B
globaal
C
precies
D
zoekend

Slide 22 - Quizvraag

Voor het avondeten maak je een recept uit het tijdschrift. Het tekstdoel is...
A
informeren
B
instrueren
C
overtuigen
D
amuseren

Slide 23 - Quizvraag

RECLAME

Slide 24 - Tekstslide

In het boekje staan ook veel reclames. Het tekstdoel is...
A
informeren
B
instrueren
C
activeren
D
amuseren

Slide 25 - Quizvraag

Je bladert in de winkel door het boodschappenblaadje heen. Je leest...
A
oriënterend
B
globaal
C
precies
D
zoekend

Slide 26 - Quizvraag

INHOUDSOPGAVE

Slide 27 - Tekstslide

2.a. Je leest de inhoudsopgave. Je leest...
A
oriënterend
B
globaal
C
precies
D
zoekend

Slide 28 - Quizvraag

Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Tekstslide

Lesafsluiting
Huiswerk: 
- Cursus 1 Meer dan lezen   
▪ §3 Tekstdoelen en tekstsoorten: theorie en opdracht 1, 2 en 3 
 
- Cursus 5 Grammatica   
 ▪ §3 Onderwerp: theorie en opdracht 1 en 2   

Slide 31 - Tekstslide