thema 5 woorden

Welke woorden van het thema ETEN EN DRINKEN heb je gehoord? Schrijf er zoveel mogelijk!
1 / 28
volgende
Slide 1: Open vraag
NT2Middelbare schoolvmbo lwooLeerjaar 1

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Welke woorden van het thema ETEN EN DRINKEN heb je gehoord? Schrijf er zoveel mogelijk!

Slide 1 - Open vraag

afvallen
  • lichter worden
  • dunner worden
  • werkwoord  ( 2 delen)
  • zin: Ik ben te dik. Ik moet nu afvallen.

Slide 2 - Tekstslide

drinken
  • door je mond naar binnen
  • komt in je buik
  • werkwoord
  • zin: Ik drink elke dag 2 liter water. 
  • zin: Als ik sport moet ik veel drinken.

Slide 3 - Tekstslide

eten
  • iets in je mond stoppen
  • werkwoord 
  • zin: Ik eet graag een appel.
  • zin: Wij eten altijd om 6 uur.

Slide 4 - Tekstslide

Maak een zin met het werkwoord
eten

Slide 5 - Open vraag

alle
  • iedereen
  • allemaal
  • alles
  • zin: Alle leerlingen zijn op school
  • zin:  Breng alle laptops naar de laptopkast.

Slide 6 - Tekstslide

beetje
  • niet veel
  • een klein deel
  • zin: Ik heb een beetje hoofdpijn. 
  • zin: In het glas zit nog een beetje water.

Slide 7 - Tekstslide

nodig
  • het moet er zijn
  • je kunt niet zonder
  • zin: Ik heb elke dag eten nodig.
  • zin: Hij heeft hulp nodig.

Slide 8 - Tekstslide

breed
  • afstand 
  • van zijkant tot zijkant
  • niet smal
  • zin: De tafel is 50 cm breed.
  • zin: De kast is 2 meter hoog en 1 meter breed.

Slide 9 - Tekstslide

flink
  • zeer of hard
  • heel erg
  • zin: Een telefoon is flink duur.
  • zin: Het waait en regent flink.

Slide 10 - Tekstslide

hard
  • niet zacht 
  • zin: De schil van de kokosnoot is hard.
  • zin: De vloer is hard.

Slide 11 - Tekstslide

Als je veel sport, wordt je lichaam heel _____________

A
flink
B
breed
C
alle
D
hard

Slide 12 - Quizvraag

duur
  • iets wat veel geld kost
  • niet goedkoop
  • zin: De jas is heel duur.
  • zin: Deze dure schoenen vind ik heel mooi.

Slide 13 - Tekstslide

de energiedrank
  • drank die je energie geeft
  • drank met veel suiker
  • in een blikje
  •  de drank - de dranken
  • zin: Als ik moe ben drink ik een energiedrank.

Slide 14 - Tekstslide

het brood
  • eet je elke dag 
  • gemaakt van meel
  • het brood - de broden
  • zin: Ik koop een brood bij de bakker.
  • zin: Het brood is vanmorgen gebakken.

Slide 15 - Tekstslide

de calorie
  • hoeveel energie
  • goed of slecht eten of drinken
  • te veel of te weinig 
  • de calorie - de calorieën
  • zin: In cola zitten veel calorieën.

Slide 16 - Tekstslide

de groente
  • Sla, tomaat, broccoli, prei zijn soorten groenten.
  • de groente - de groenten
  • zin: Groente is heel gezond.

Slide 17 - Tekstslide

Maak een zin met het woord
duur

Slide 18 - Open vraag

de melk
  • komt uit een koe of geit
  • drinken
  • altijd wit
  • zin: Ik drink elke avond melk.
  • zin: Melk met chocolade is chocolademelk.

Slide 19 - Tekstslide

het menu
  • een lijst met eten in een restaurant
  • je mag kiezen wat je eet
  • het menu - de menu's
  • zin: Er staat pizza op het menu.

Slide 20 - Tekstslide

het ontbijt
  • het eten in de ochtend
  • het ontbijtje
  • zin: Ik start de dag met een lekker ontbijt.
  • zin: Mijn ontbijt is gezond. 

Slide 21 - Tekstslide

de maaltijd
  • eet je drie keer per dag 
  • ontbijt - ochtend
  • lunch - middag
  • warm eten - avond
  • de maaltijd - de maaltijden
  • zin: Ik eet de maaltijd in de keuken.

Slide 22 - Tekstslide

het bord
  • plat rond ding
  • om eten op te leggen
  • het bord - de borden
  • zin: Mijn pasta ligt al op het bord.
  • zin: Ik heb een bord laten vallen.

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide

Johan zegt dat het goed is om sportdrankjes te kopen.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 25 - Quizvraag

In fruit zit genoeg suiker voor de hele dag.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 26 - Quizvraag

Ga je 10 minuten hardlopen? Dan kun je beter water drinken dan een energiedrankje.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 27 - Quizvraag

Slide 28 - Link