Massaverhouding

4.3 Rekenen aan reacties Lavoisier 
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
ScheikundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

4.3 Rekenen aan reacties Lavoisier 

Slide 1 - Tekstslide

Wat staat er in de wet die Lavoisier heeft beschreven?

Slide 2 - Open vraag

Hoe noemen we 'de wet van Lavoisier' tegenwoordig?

Slide 3 - Open vraag

Cakebeslag
Als je een cake gaat bakken gebruik je een recept. 
Als je teveel of te weinig van een bepaald ingrediënt toevoegt mislukt de cake. 

Slide 4 - Tekstslide

Chemische reacties
Bij chemische reacties is het net als in het cakebeslag. 
Beginstoffen reageren in een bepaalde massaverhouding met elkaar. 
Er gaat nooit massaverloren. 

Slide 5 - Tekstslide

Een keer oefenen: 
In de volgende vragen gaan we vraag 35 (Havo) oefenen. 
We beginnen met een reactieschema van vraag 35 a.

Haal de gegevens uit je boek! (blz.124)


Slide 6 - Tekstslide

Geef het reactieschema voor de verbranding van aluminium.

Slide 7 - Open vraag

Bereken x. (vraag b)

Slide 8 - Open vraag

Hoeveel ton aluminium kun je maken uit 1.0 ton aluminiumoxide?

Slide 9 - Open vraag

Overmaat en ondermaat:
Als je stoffen in de juiste massaverhouding laat reageren zijn alle beginstoffen op. 
Als je van een van de beginstoffen meer hebt reageert die niet helemaal op. Deze stof heb je in overmaat (teveel) toegevoegd. 
De stof die wel helemaal op reageert noemen we de ondermaat (te weinig in verhouding aanwezig). 

Slide 10 - Tekstslide

Oefenen met rekenen met ondermaat. 

Eerst staat hier een voorbeeld uitgewerkt. Deze kun je stapsgewijs volgen. Daarna staat er een oefenopgave die je zelf kunt maken. Voor de gegevens: kijk in tabel 3.1 in je boek!

Slide 11 - Tekstslide

Overmaat & ondermaat berekenen
In een afgesloten vat wordt 7 gram ijzer met 3 gram zuurstof behandeld en er ontstaat ijzeroxide. 
a. Maak een reactie schema van deze reactie.
b. Welke stof is in overmaat aanwezig? En hoeveel gram?  
c. Welke stof is in ondermaat aanwezig? 
d. Hoeveel gram ijzeroxide ontstaat er?

Slide 12 - Tekstslide

Vraag a, b, c & d
a:       IJzer (s)   +     Zuurstof (g)    --> IJzeroxide (s)
b:        3.5                        1                                    4.5         
Eerste stap is massaverhouding noteren (3.1 uit je boek). 
              7                          3                                      10 Theoretische waarde
Ik kan zien dat zuurstof in overmaat aanwezig is want 3.5 x 2 = 7 Dan moet 1 x 2= 2 gram zuurstof, dus heb ik 1 gram teveel zuurstof.  Ondermaat is IJzer. 

Als er met 7 gram IJzer max 2 gram zuurstof kan reageren: krijg je 9 gram ijzeroxide. En houd je 1 gram zuurstof over. 

Slide 13 - Tekstslide

Nu zelf. 
Waterstof en zuurstof reageren met elkaar tot water. In de volgende vragen geef je antwoord en kun je een uitleg zien. 

Slide 14 - Tekstslide

Geef het reactie schema van de bovenstaande dia.

Slide 15 - Open vraag

In het vat heb je 3.5 gram waterstof en 30 gram zuurstof. Hoeveel water ontstaat er?

Slide 16 - Open vraag

Een moeilijkere vraag: 
Tip: Werk het eerst in je schrift uit. (Deze is niet realistisch! De reactie verloopt in het echt niet zo makkelijk). 
5.8 gram ijzersulfide ontleed in ijzer en zwavel. 
a. Geef het reactie schema
b. Bereken hoeveel gram ijzer en zwavel er ontstaan. 

De antwoorden staan in de volgende slide. 

Slide 17 - Tekstslide

Antwoord:
a: ijzersulfide --> ijzer  +  Zwavel
           11                       7                 4
b:      5.8                     ?                    ? 
          5.8                      3.69          2.12
IJzer: (5,8 : 11) x 7 = 3.69  (afgerond)
Zwavel: (5,8 : 11) x 4 = 2.12  (afgerond)
Checken: 3.69 + 2.12 = 5.8 

Slide 18 - Tekstslide

Laatste opgave om te oefenen.
2.0 gram natrium reageert met 3.1 gram chloor tot natriumchloride. In een afgesloten vat wordt er 0.8 gram natrium met 1 gram chloor afgewogen. 
a. geef het reactieschema.
b. Bereken met de gegeven massaverhouding hoeveel gram natrium reageert met 1 gram chloor. 
c. Welke stof is in overmaat aanwezig? 

Slide 19 - Tekstslide

Antwoord:
a:       Natrium       +      chloor          --> Natriumchloride. 
              2,0                       3,1                              5,1  
b:         ?                            1                                   ?
(stap: van 3,1 naar 1  doe je door 3,1:3,1 te doen.) 2,0 : 3,1 = 0,65 gram. 
c:    in het vat zat 0,8 gram natrium. Dat is meer dan de 0,65 gram natrium die maximaal kan reageren, dus is natrium in overmaat aanwezig.  

Slide 20 - Tekstslide