BJ lesweek 5 paragraaf 9.1 - 9.2 - 9.3

Welkom
Lesweek 5
Rekenen paragraaf 9.1 - 9.2 - 9.3
1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
RekenenMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Welkom
Lesweek 5
Rekenen paragraaf 9.1 - 9.2 - 9.3

Slide 1 - Tekstslide

Digitaal/op afstand

Slide 2 - Tekstslide

Spelregels 
Spelregels 
Telefoons zitten in je tas en staan op stil
Er mag NIET gegeten worden in het lokaal
We hebben respect voor en geduld met elkaar
Zorg dat je op tijd bent voor de les. Is de deur van het lokaal dicht...... dan mag je er niet meer in
Zorg dat je altijd je boeken/laptop bij je hebt
Er mag alleen water gedronken worden in de les
Zorg dat je altijd pen, papier en je rekenmachine bij je hebt

Slide 3 - Tekstslide

Camera AAN
- camera aan HELE les
- geluid uit

 Geen camera aan = ABSENT

Slide 4 - Tekstslide

Hoofdstuk 9   Meetkundige figuren
9.1 Gewicht
9.2 Tijd
9.3 Andere maten en voorvoegsels
9.4 Maateenheden toepassen en meetinstrumenten
9.5 referentiematen
9.6 Gemengde opdrachten

Slide 5 - Tekstslide

Lesdoelen
- Je leert rekenen met gewichtsmaten
- Je leert tijdseenheden omrekenen.
Je leert het tijdsverschil tussen twee tijden berekenen
- Je leert tijd noteren
- Je leert voorvoegsels bij maten
- Je leert een aantal andere maten, zoals temperatuur, snelheid en geheugenomvang


Slide 6 - Tekstslide

Paragraaf 9.1

Slide 7 - Tekstslide

Vraag
Hoeveel gram weegt de hond?
Op de weegschaal lees je af dat de hond 31,1 kg weegt. 

Slide 8 - Tekstslide

Je wilt van KG naar gram. Dat is namelijk de vraag.
Van KG naar gram is van boven naar beneden 3 stappen. 
Dus de komma schuift drie plaatsjes naar rechts op

Slide 9 - Tekstslide

31,1 kg wordt 311 hg, wordt 3110 dag, wordt 31100 gram
31,1 kg = 31.100 gram

Slide 10 - Tekstslide

Een tomaat weegt 15,7 gram. Hoeveel tomaten passen er in een kilo?
1 kg = 1000 gram

1000 : 15,7 = 63,7 stuks
Dus ongeveer 63 tomaten

Slide 11 - Tekstslide

GRAM
1000 g = 1 kg
afkorting = gr
doosje aardbeien
kruiden en specerijen
vleeswaren
keukenweegschaal
groente

Slide 12 - Tekstslide

KILOGRAM
1000 g = 1 kg
afkorting = kg
zak appels
personen
vlees
personenweegschaal
gewichtheffen

Slide 13 - Tekstslide


Wat geeft deze weegschaal aan?
A
70 kg
B
80 kg
C
75 kg
D
76 kg

Slide 14 - Quizvraag


Wat geeft deze weegschaal aan?
A
112 kg
B
11,2 kg
C
112 g
D
11,2 g

Slide 15 - Quizvraag

Wat is zwaarder?
A
Zak appels
B
Pak melk

Slide 16 - Quizvraag

Wat weegt 1 kg?
A
1,5 liter cola
B
pak suiker
C
koffiepads
D
zak chips

Slide 17 - Quizvraag

Wat is de juiste volgorde van licht naar zwaar?
A
iPad, reep, stiften, puntenslijper
B
puntenslijper, stiften, iPad, reep
C
puntenslijper, stiften, reep, iPad
D
stiften, puntenslijper, reep, iPad

Slide 18 - Quizvraag

Wat is de juiste volgorde van zwaar naar licht.
A
zitzak, fiets, spacescooter, laptop
B
laptop, spacescooter, zitzak, fiets
C
fiets, zitzak, laptop, spacescooter
D
fiets, zitzak, spacescooter, laptop

Slide 19 - Quizvraag

Gebruik altijd dit schema!
Leer deze uit je hoofd !!!!

Slide 20 - Tekstslide

Paragraaf 9.2
Bij uren, minuten en seconden, gebruik je altijd een dubbele punt ertussen
11:32:45

Slide 21 - Tekstslide

Eenheden van tijd
1 millennium = 1 000 jaren
1 eeuw        = 100 jaren
1 jaar         = 4 kwartalen
1 jaar         = 12 maanden
1 jaar         = 52 weken
1 jaar         = 365 of 366 dagen
1 kwartaal   = 3 maanden
1 kwartaal   = 13 weken
1 week = 7 dagen
1 dag = 24 uren
1 dag = 1 etmaal
1 uur = 60 minuten
1 uur = 4 kwartieren
1 kwartier = 15 minuten
1 minuut = 60 seconden

Slide 22 - Tekstslide

Hoe kom je aan het antwoord?

Slide 23 - Tekstslide

Op deze toegangsticket staat dat het concert om 22:38 uur begint. het concert eindigt om 01:14 uur.
a. Hoe lang duurt het concert in minuten?
22:38 tot 23:00 = 22 minuten
23:00 tot 01:00 = 120 minuten
01:00 tot 01:14 = 14 minuten
Totaal 156 minuten

Slide 24 - Tekstslide

Analoge en digitale klok
AM = voor de middag
PM= na de middag

Slide 25 - Tekstslide

Paragraaf 9.3
Denk logisch na, bij het maken van deze opdrachten. 
Neem je je tijd.
Een ton kan zijn in KG of in geld. Maar het is niet hetzelfde
€ 100.000,-
1000 kg

Slide 26 - Tekstslide

Deze week
- Paragraaf 9.1 - 9.2 - 9.3

- Instaptoets H9
- printscreen score in Teams inleveren

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Tekstslide

Nu maken
- Instaptoets H9
- printscreen score in Teams inleveren

Slide 29 - Tekstslide

HET EINDE

Slide 30 - Tekstslide

3 dm3 = 3 l

Slide 31 - Tekstslide

Reken om naar de andere maat.
9,1 I = ....... dm3
A
9,1 I = 9100 dm3
B
9,1 I = 910 dm3
C
9,1 I = 91 dm3
D
9,1 I = 9,1 dm3

Slide 32 - Quizvraag

9   l = 9   dm3
9,1 l = 9,1 dm3

Slide 33 - Tekstslide

5 m3 = 5000 dm3

Slide 34 - Tekstslide

1    dm3 = 1    l
1,5 dm3 = 1,5 l

Slide 35 - Tekstslide

Eenheden van tijd
1 millennium = 1 000 jaren
1 eeuw        = 100 jaren
1 jaar         = 4 kwartalen
1 jaar         = 12 maanden
1 jaar         = 52 weken
1 jaar         = 365 of 366 dagen
1 kwartaal   = 3 maanden
1 kwartaal   = 13 weken
1 week = 7 dagen
1 dag = 24 uren
1 dag = 1 etmaal
1 uur = 60 minuten
1 uur = 4 kwartieren
1 kwartier = 15 minuten
1 minuut = 60 seconden

Slide 36 - Tekstslide

Hoe kom je aan het antwoord?

Slide 37 - Tekstslide

Analoge en digitale klok

Slide 38 - Tekstslide