Les 1 periode 2 Schrijven korte teksten, schrijfplan, artikel

1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Schrijven bijeenkomst 1
inhoud les:
 
- examen inschrijving
- teksten: memo en artikel
- spelling en grammatica opfrissen
- huiswerk


Slide 2 - Tekstslide

Inschrijving examens Nederlands
1. CE lezen en luisteren 3F

inschrijven via Eduarte

2.  Nederlands schrijven 3F

inschrijven via Eduarte

Slide 3 - Tekstslide

taalverzorging bij het examen Schrijven

   * grammatica
   * spelling
   * werkwoordspelling
   * stijl
   *woordkeus / zinsbouw

Slide 4 - Tekstslide

Memo
Kort briefje met feitelijke info.
Gebruik je vaak na een telefoontje.
Logische volgorde.

Slide 5 - Tekstslide

Goede memo 

Slide 6 - Tekstslide

voorwaarden goede memo
* Informatie moet duidelijk en volledig zijn. 
wie, wat, waar, waarom, wanneer, hoe (5w +h vragen)
* Kort en krachtig  
* Gebruik een opvallende titel of slogan.

Slide 7 - Tekstslide

Duidelijke memo? 



Duidelijke memo? 
wie 
wat 
waar
wanneer
waarom

hoe? 

Slide 8 - Tekstslide

Instructie
* Duidelijke titel ( het onderwerp) 
 * Uitleg in stappen; begin met werkwoord
* Beschrijf eventueel bij een stap het resultaat
* Gebruik nummers of dots en daarnaast signaalwoorden 
* Gebruik afbeeldingen

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Link

Inleiding

De tekst begint met een inleiding. Dit is een aparte alinea. Je trekt de aandacht van de lezer en introduceert het onderwerp. Bij een betoog geef je ook een standpunt.

Slide 11 - Tekstslide

Kern (middenstuk)

Na de inleiding volgt het middenstuk. Je hebt informatie verzameld en dat verwerk je in het middenstuk. In de kern staat dus de meeste informatie. Het middenstuk verdeel je ook weer in aparte alinea’s. Je plaatst witregels tussen de alinea’s.



Slide 12 - Tekstslide

Slot

Als laatste volgt het slot. Ook dit is weer een aparte alinea. In het slot geef je bijvoorbeeld een conclusie, een samenvatting, kom je terug op de inleiding of geef je een advies of een vooruitblik.



Slide 13 - Tekstslide

Schrijven in fasen

Als je een langere tekst schrijft, zoals een artikel of een zakelijke brief dan is het handig om vooraf een plan te hebben.

Slide 14 - Tekstslide

Maak een schrijfplan
  • Bepaal het onderwerp
  • Bepaal je schrijfdoel
  • Bepaal je doelgroep (en informeel of formeel)
  • Verzamel informatie
  • Bepaal de volgorde van de deelonderwerpen of argumenten
  • Bepaal de opbouw: (inleiding, kern en slot)

Slide 15 - Tekstslide

Voorbeeld schrijfplan
Zie ook Teams> Nederlands> bestanden> schrijven theorie
  • Bepaal het onderwerp
  • Bepaal je schrijfdoel
  • Bepaal je doelgroep (en informeel of formeel)
  • Verzamel informatie
  • Bepaal de volgorde van de deelonderwerpen of argumenten
  • Bepaal de opbouw: (inleiding, kern en slot)

Slide 16 - Tekstslide

Wat is een informatief artikel?
  • In een informatief artikel geef je achtergrondinformatie over een bepaald onderwerp. 
  • De tekst bevat alleen feiten, geen meningen. 
  • Zorg ervoor dat je lezer kan controleren waar de informatie vandaan komt, gebruik bronvermelding.

Slide 17 - Tekstslide

facultatief huiswerk
  • extra theorie als introductie
  • met opdrachten
  • niet opgenomen in planning
  • niet verplicht, wel aan te raden!

Slide 18 - Tekstslide

Vul het juiste woord in.
..... kennen deze collega niet.
A
Hun
B
Hen
C
Zij

Slide 19 - Quizvraag

Wat is juist?
A
naar aanleiding van
B
na aanleiding van

Slide 20 - Quizvraag

In welke zin staan alle hoofdletters goed?
A
op zondag houden de Spanjaarden rust.
B
Op zondag houden de spanjaarden rust.
C
Op zondag houden de Spanjaarden rust.
D
Op Zondag houden de Spanjaarden rust.

Slide 21 - Quizvraag

Wat is goed geschreven?
A
interessante herinneringen
B
interesante herinneringen
C
interessante herineringen
D
interesante herineringen

Slide 22 - Quizvraag

Wat is goed geschreven?
A
doormiddelvan
B
doormiddel van
C
door middelvan
D
door middel van

Slide 23 - Quizvraag

Vul in:
Dit is .......... patiënt, niet die van .......... .
A
jouwn, mij
B
jouw, mijn
C
jouw, mij
D
jou, mijn

Slide 24 - Quizvraag

En nu?
Deze patiënt is van .........., niet van .......... .
A
mij, jouw
B
mijn, jouw
C
mijn, jou
D
mij, jou

Slide 25 - Quizvraag

spelling 
aaneenschrijven, trema's, accenten, koppeltekens, hoofdletters, meervoudsvormen

Slide 26 - Tekstslide

Daarom is het van belang dat er een nieuwe .......... komt op de afdeling.
A
koffie-automaat
B
koffieautomaat
C
koffie automaat
D
koffiëautomaat

Slide 27 - Quizvraag

Wat is de juiste vervoeging?
De burgemeester heeft mijn e-mail nog niet .......... .
A
beantwoordt
B
beantwoord
C
beantwoort

Slide 28 - Quizvraag

Wat is de juiste vervoeging?
Meneer de Jong .......... morgen naar Alkmaar.
A
verhuist
B
verhuisdt
C
verhuisd

Slide 29 - Quizvraag

Welke zijn juist?
Ik zal uw nummer ..... .
A
opschrijven
B
opnoteren
C
noteren

Slide 30 - Quizvraag

Vul het juiste woord in.
Jeanny geeft ..... de juiste oplossing.
A
hen
B
hun
C
zij

Slide 31 - Quizvraag

Vul het juiste woord in.
..... kennen deze collega niet.
A
Hun
B
Hen
C
Zij

Slide 32 - Quizvraag

Tot volgende keer!!

Slide 33 - Tekstslide