Grammar 1.4&1.5 Past Simple & Present Perfect

Hi 3M1!
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Hi 3M1!

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

When do you use the Past Simple?
Je gebruikt de Past Simple wanneer..
  1. Iets in het verleden is gebeurd;
  2. De actie is afgesloten, niet meer bezig;
  3. Het is belangrijk wanneer het is gebeurd, er staat dus altijd een tijdsbepaling bij.

                                                                    I walked to school last week.

Slide 3 - Tekstslide

How do you form the Past Simple?

Slide 4 - Tekstslide

How do you form the Past Simple?
+ I played soccer yesterday.

- I did not (didn't) play soccer yesterday.

? Did you play soccer yesterday?
werkwoord + ed
did + not + werkwoord
Did + werkwoord

Slide 5 - Tekstslide

Complete the sentence by using the Past Simple:
"She ... (to watch) a film last night."

Slide 6 - Open vraag

Complete the sentence by using the Past Simple:
"... she ... (to watch) a film last night."

Slide 7 - Open vraag

Fill in using the Past Simple:
"We ... (to work) very hard yesterday."

Slide 8 - Open vraag

Fill in using the Past Simple:
"Brenda ... (not / to answer) the phone this morning."

Slide 9 - Open vraag

Slide 10 - Tekstslide

Present Perfect
Je gebruikt de Present Perfect..

1. als je wilt zeggen dat iets is gebeurd en het is niet belangrijk wanneer;

2. als je wilt zeggen dat iets in het verleden is begonnen en het nog steeds aan de gang is;

Slide 11 - Tekstslide

Present Perfect
De signaalwoorden zijn..
- For                  - Just
- Yet                  - Already
- Never             - Since
- Ever

- Recently
- Lately

Slide 12 - Tekstslide

Present Perfect

Slide 13 - Tekstslide

Fill in using the Present Perfect:
"We ... (to work) very hard today."

Slide 14 - Open vraag

Fill in using the Present Perfect:
"Brenda ... (not / to answer) the phone."

Slide 15 - Open vraag

Fill in using the Present Perfect:
"... you ... (to talk) to Susan?"

Slide 16 - Open vraag