Adverbs of Frequency (Bijwoorden van Frequentie)


Adverbs of Frequency
Bijwoorden van Frequentie
1 / 44
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 44 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les


Adverbs of Frequency
Bijwoorden van Frequentie

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

How often do you...
... look at your phone during the day? 
.... smile during the week? 
... drink water? 

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Adverbs of Frequency =

 Bijwoorden van frequentie = hoe vaak gebeurt iets? 


Sleep de adverbs of frequency naar de juiste plek
 (zie volgende slide)

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

0%
10%
50%
70%
90%
100%
never
always
usually
often
sometimes
seldom

Slide 4 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Uitleg (1)
Adverbs of Frequency geven aan hoe vaak iets wel of niet gebeurt.

Always = altijd
Usually = meestal
normally = normaal gesproken
Often = vaak
Sometimes = soms
occasionally = zo nu en dan
seldom = zelden
Hardly ever = bijna nooit
never = nooit

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bekijk de onderstaande zinnen. Waar staan de adverbs of frequency? 

School always starts at 8.30pm.           I never sing in public.
The dog sometimes barks at birds.    I rarely watch Netflix.


I am usually at school.                  There is always something to do. 
That is never okay.                          His jokes are sometimes boring.


Slide 7 - Tekstslide

Welke regel kunnen jullie ontdekken? 

Adverbs of frequency vóór het hoofdwerkwoord of achter een vorm van to be. 
Uitleg (2)
Adverbs of Frequency kunnen op 2 plaatsen komen te staan in de zin:

1. Vóór het hoofdwerkwoord (I always go to school)
2. Achter een vorm van to be  (I am never late)

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

ADVERBS OF FREQUENCY
  • Vóór het hoofdwerkwoord:
School always starts at 8.30pm.
I never sing in public.

  • na een vorm van to be: am, are, is, was, were:
There is always something to see.
His jokes are sometimes boring.


Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Uitleg (3)
Wat moet je nu precies kennen en kunnen?

1. Je moet weten wat de adverbs of frequency zijn (dus kunnen vertalen en correct kunnen gebruiken)
2. Je moet weten op welke plek deze woorden in de zin komen te staan

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

1. He _________ listens __________ to the radio.

2. They ___________ read ___________ a book.

3. Tom _________ is _________ very friendly. 

4. Pete _________ gets _________ angry. 

5. We _________ are _________ on time. 
Sleep het bijwoord op de juiste plek
often
sometimes
usually
never
always

Slide 11 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Exercise 2
Put the words in the correct order to make a sentence

Zet de woorden in de juiste volgorde om een zin te maken

10 Questions

Slide 12 - Tekstslide

The most common types of adverb and their position in clause:

Adverb of frequency – Middle position
Adverb of time – End position, following adverbs of manner and location
Adverb of manner – End position, preceding other adverbs
Conjunctive adverb – Beginning position
Adverb of Degree – Before the words they describe or emphasize

1. he / visits / often / you

Slide 13 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

go swimming / sometimes / on Sundays / I

Slide 14 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

2. angry / we / sometimes / are

Slide 15 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

3. in our house / cold / it / often / is

Slide 16 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

4. usually / is / hungry / Sam / after school

Slide 17 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

5. goes / never / my cousin / cycling

Slide 18 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

6. Mark and Ted / books / hardly ever / read

Slide 19 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

7. I / my homework / in my room / do / always

Slide 20 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

8. snows / in this area / rarely / it

Slide 21 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

9. rarely / am / for / late / school / morning / the / in / I

Slide 22 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

10. Sam / goes / occasionally / with / out / his / friends

Slide 23 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Exercise 3
Write correct answers to these questions using the adverb of frequenty in brackets (haakjes)

v.b.:
How often do you go out with friends? (rarely)              
I rarely go out with friends.

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

How often do you surf the net? (frequently)

Slide 25 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

How often do you play boardgames? (never)

Slide 26 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

How often does your mum do the shopping? (she - always)

Slide 27 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

How often does your best friend call you? (he - often)

Slide 28 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

How often does your English teacher speak Chinese? (she - rarely)

Slide 29 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Extra Practice?
Finish the following exercise. 

Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

take / photos / they / every Monday

Slide 31 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

goes / every day / she / to school

Slide 32 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

football / Eric / after school / plays

Slide 33 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

is making / he / at the moment / breakfast

Slide 34 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

to the club / the girls / go / on Saturdays

Slide 35 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

o'clock / school / at / 8 / starts

Slide 36 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Tuesday / the boys / their bikes / ride / every

Slide 37 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

lunch / did / we / not / yesterday / have / at school

Slide 38 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Amsterdam Centraal / leaves / the bus / at 7:30.

Slide 39 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Maria / my name / is

Slide 40 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

his / the / mother / boy / is helping

Slide 41 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

have / I / got / a dog

Slide 42 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies


Slide 43 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Plaats en tijd bepaling

Plaats en tijd komen in de zin allebei achteraan.
My mom works in Utrecht.
My mom works every day.

Plaats en een tijd? Plaats staat VOOR tijd.
My mom works in Utrecht every day.

Slide 44 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies