Causale verbanden en correlatie

• Natuurkunde
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 4

Onderzoeksvaardigheden

hoe doe je het en waar let je op?

Welkom! 

 Causaal versus correlatie     15 min

Aan het werk     20 min

Bespreking & evaluatie     10 min

Huiswerk

 

Doel van deze les:  een goede onderzoeksvraag opstellen  

00:40

Denk jij ook dat meer ijsjes zorgen voor meer verdrinkingsgevallen?

1. Wat een onzin, die conclusie kun je hier niet uit trekken.
2. Vreemd verhaal.. Maar volgens de grafiek klopt dat.
3. Er zullen wel fouten in de grafiek staan. Onbetrouwbaar onderzoek!
4. Te onnauwkeurig, zag je die knik in die grafiek niet?

00:53

Wat is er dan aan de hand?

01:19

Is er tussen het aantal ijsjes en het aantal verdrinkingen:
een causaal verband (causality)
of correlatie (correlation)?

1. Geen van beiden
2. Causaal verband
3. Correlatie
4. het is een oorzakelijk verband

01:19

Tussen welke twee dingen is er een causaal verband?

1. ijsjes en zwemmers
2. aantal zwemmers en verdrinkingen
3. het weer en het aantal verdrinkingen
4. aantal ijsjes en aantal verdrinkingen

03:54

Wat is nu het causale verband?

1. Dat is er niet
2. lampen aan zorgen voor bijziendheid bij kinderen
3. bijziende ouders laten de lampen vaker aan
4. bijziende ouders krijgen bijziende kinderen

Om te kunnen interpreteren

Moet er eerst een onderzoek gedaan worden.

Maar hoe doe je DAT?

Lees nu van 6.2: p. 229 t/m 231 

Maak daarna vraag 22, 24, 25

Welke invloed heeft de beginsnelheid op de remweg van een fiets?

Wat is de oorzaak en wat is het gevolg?

1. oorzaak: de remweg gevolg: beginsnelheid
2. oorzaak: beginsnelheid gevolg: remweg
3. Dit is geen causaal verband

Hoe hangt de toonhoogte van een gitaarsnaar af van de spankracht in de snaar

1. Oorzaak: toonhoogte gevolg: spankracht
2. Oorzaak: spankracht gevolg: gitaarsnaar
3. Oorzaak: spankracht gevolg: toonhoogte
4. Oorzaak: spankracht gevolg: frequentie

22b

Geef een ander voorbeeld van een onderzoeksvraag en geef daarbij aan welke grootheid de oorzaak is en welke het gevolg.

22c met juiste formulering

Huiswerk: 

Lezen: blz 234 t/m 238. 

Maken: vraag 28 t/m 30