Theorie leestoets

Welkom
Nederlands
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 1,2

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Welkom
Nederlands

Slide 1 - Tekstslide

Lesprogramma

  1. (kort) Theorie voor de toets doorlopen.

Slide 2 - Tekstslide

Wat is het onderwerp van de tekst?

Slide 3 - Open vraag

Uit hoeveel alinea's bestaat deze tekst?

Slide 4 - Open vraag

In regel 3 staat het woord 'vrijwillig', als je dat woord niet kent, met elke woordraadstrategie kan je de betekenis makkelijk achterhalen?

Slide 5 - Open vraag

Was Sanna verplicht zich te vaccineren?

Slide 6 - Open vraag

Wat bedoelt minister de Jonge met ‘we maken hier een begin met het einde van deze crisis?’

Slide 7 - Open vraag

Wie worden voorlopig niet gevaccineerd?

Slide 8 - Open vraag

In alinea 3 staat ook een tegenstelling, welke tegenstelling staat er?

Slide 9 - Open vraag

Waarom wordt deze doelgroep voorlopig nog niet gevaccineerd? Noem twee redenen uit de tekst.

Slide 10 - Open vraag

Hoe werkt het coronavaccin?

Slide 11 - Open vraag

Noteer alle hoofdzaken uit alinea 4.

Slide 12 - Open vraag

Welk land in de wereld heeft de meeste mensen van zijn bevolking gevaccineerd?

Slide 13 - Open vraag

Wat is de kernzin van alinea 5?

Slide 14 - Open vraag

Wat is het tekstdoel? En wat is de tekstsoort?

Slide 15 - Open vraag

Noem twee deelonderwerpen bij de tekst.

Slide 16 - Open vraag

Wat is de hoofdgedachte van de tekst?

Slide 17 - Open vraag

Slide 18 - Tekstslide


Tekstdoelen


  • In een tekst kunnen verschillende doelen zitten, maar meestal heeft een schrijver maar 1 doel met zijn tekst.
  • Als je het doel van een tekst moet noemen, bedenk dan: wat wil de schrijver met deze tekst?
  • Omdat de doelen van een schrijver met een tekst kunnen verschillen, zijn er ook verschillende soorten teksten. Bij een bepaalde tekstdoel hoort een bepaalde tekstsoort.

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide


De hoofdgedachte

  • De hoofdgedachte is een heel korte samenvatting in één zin. Het is het belangrijkste wat de schrijver wil vertellen. 
  • De hoofdgedachte = het onderwerp + dat wat daarover verteld wordt.  
  • Om de hoofdgedachte te formuleren moet je dus eerst het onderwerp bepalen
  • Het onderwerp = waar de tekst over gaat. Dat kun je vaak met één of enkele woorden zeggen.

Slide 21 - Tekstslide


Het onderwerp

Het onderwerp van een tekst vind je door te letten op: 
  • de kop of titel
  • de eerste zin of de eerste alinea 
  • een illustratie bij de tekst 
  • tussenkopjes en vetgedrukte of onderstreepte woorden in de tekst 
  • Naast het onderwerp heeft een tekst ook deelonderwerpen.

Slide 22 - Tekstslide

Dus het onderwerp van een tekst is waar de tekst over gaat en de hoofdgedachte van een tekst is wat de schrijver van die tekst de lezer duidelijk probeert te maken.

Slide 23 - Tekstslide

Waar vind je de hoofdgedachte?

  • Meestal in de eerste alinea of in het slot van een tekst. 
  • De hoofdgedachte hoeft niet letterlijk in de tekst te staan. 
  • Let op! Twee teksten met hetzelfde onderwerp kunnen heel goed twee verschillende hoofdgedachtes hebben.

Slide 24 - Tekstslide


Hoofd- en bijzaken (1)

De hoofdgedachte, de hoofdzaak, is dus belangrijk. Maar niet alles wat in een tekst staat, is belangrijk. Er wordt bijvoorbeeld uitleg gegeven bij een deelonderwerp, of er wordt een voorbeeld gegeven. Dit noem je bijzaken: tekst die minder belangrijk is.



Slide 25 - Tekstslide


Hoofd- en bijzaken (2)

  • Vaak vind je de hoofdzaken aan het begin of aan het eind van een alinea of tekst (eerste, tweede en/of laatste zin).
  • Voorbeelden, uitleg of uitwerkingen (de bijzaken dus) staan meestal midden in een alinea.
  • Als je een samenvatting moet maken, gebruik je alleen de hoofdzaken.
  • Niet iedere alinea van een tekst hoeft hoofdzaken te bevatten, maar in de meeste alinea’s staat wel een kernzin. Dit is de belangrijkste zin van de alinea

Slide 26 - Tekstslide

Tekstverbanden

Zorgen ervoor dat

  • woorden,
  • zinnen en 
  • alinea's

met elkaar samenhangen.

Slide 27 - Tekstslide

Signaalwoorden

Aan een signaalwoord zie je met welk tekstverband je te maken hebt.

Slide 28 - Tekstslide

Signaalwoorden
Woorden die aangeven dat er iets komt, ze geven een signaal aan je.

  • Opsomming
ten eerste, ook, bovendien

  • Oorzaak en gevolg
zodat, doordat, waardoor

  • Conclusie
kortom, daarom, dus

Slide 29 - Tekstslide

Signaalwoorden
  • Tegenstelling
maar, hoewel, toch


  • Voorbeeld
zo, zoals, bijvoorbeeld

  • Toelichting
zo, dat wil zeggen, dat houdt in


Slide 30 - Tekstslide

Signaalwoorden
  • Tijd
eerst, terwijl, vervolgens

  • Doel en middel
om, door middel van, waarmee

  • Eigenlijk geven signaalwoorden altijd een waarschuwing:
Let op, nu komt er...


Slide 31 - Tekstslide