HA - Hoofdstuk 2 - spelling werkwoorden - oefenen - les 18

Welkom!
Nederlands
Mevrouw Takken, TNL
tnl@jfc.nl
Di, wo, do, vrij

1 / 13
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 13 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Welkom!
Nederlands
Mevrouw Takken, TNL
tnl@jfc.nl
Di, wo, do, vrij

Slide 1 - Tekstslide

- Dagopening
- Stillezen
- Spelling H2 - werkwoorden
- Quizlet live

Doel: 
- Je kent de regels voor de PVVT  van zwakke werkwoorden




Vandaag in de les:

Slide 2 - Tekstslide

Stillezen
timer
10:00

Slide 3 - Tekstslide

Als een woord de persoonsvorm is, dan start je altijd met de stam (ik-vorm)

tegenwoordige tijd:
Ik stam                                              ik speel
hij stam+t                                         hij speelt
wij hele werkwoord (infinitief)   wij spelen

Werkwoorden

Slide 4 - Tekstslide

Als een woord de persoonsvorm is, dan start je altijd met de stam (ik-vorm)

verleden tijd:
Ik stam + de/te                                ik speelde
hij stam+de/te                                 hij speelde
wij stam+den/ten                           wij speelden

Werkwoorden

Slide 5 - Tekstslide

Wanneer is het stam+de(n) en wanneer stam+te(n)

Kijk hiervoor naar de laatste letter van de stam (in het hele werkwoord)
- Zit deze letter in 't exkofschip -> dan +te(n)
- zit deze letter niet in 't exkofschip -> dan +de(n)
Werkwoorden

Slide 6 - Tekstslide

Ik ... (raden) gisteren het antwoord op de vraag goed!

Slide 7 - Open vraag

Wij .... (spelen) nu een potje handbal.

Slide 8 - Open vraag

Wij .... (spelen) gisteren een potje handbal.

Slide 9 - Open vraag

Zij ... (kusselen) vorige week dat kastje in elkaar.

Slide 10 - Open vraag

Jasmijn ... (zwotsen) zich door het hoofdstuk tijdens de afgelopen les.

Slide 11 - Open vraag

Wat:  
- eigen leerlijn spelling PVVT (werkwoorden)
- Oefentoets H2 online maken. 

Wanneer: twee lessen (vandaag laatste les)
Hoe: werk netjes. Zoek altijd eerst de stam, kijk dan of het -de(n) of -te(n) moet zijn. 


Aan de slag

Slide 12 - Tekstslide

Quizlet live

Slide 13 - Tekstslide