LOL 23.02.2021

Welkom
Hoy es martes. ¿Qué vamos a hacer hoy? 
Wat gaan we vandaag doen?
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
spaansHBOStudiejaar 1

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quiz, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

Welkom
Hoy es martes. ¿Qué vamos a hacer hoy? 
Wat gaan we vandaag doen?

Slide 1 - Tekstslide

¿Qué vamos a hacer hoy?
  • Lista de asistencia
  • Programa del viernes - Repaso - Los deberes - ¿Preguntas?
  • Programa de hoy

Slide 2 - Tekstslide

Primeros contactos
Programa del viernes

  • Unidad 1: bepaald lidwoord
    , geslacht zelfstandige nmw., meervoud, klemtoonregels, WB: R&S
  • Unidad 2: zich voorstellen en vertellen waar je vandaan komt, vragen hoe het met iemand gaat, spellen, praten over beroepen en bedrijven

Slide 3 - Tekstslide

Primeros contactos
Programa de hoy
  • Unidad 1  -  Vragen over oefeningen uit het WB.
  • TB nr. 8 en 9 p. 23
Vamos a practicar en grupos
  • tirar el dado
  • preguntar información y responder 
  • las profesiones
  • está permitido usar el libro
                    

Slide 4 - Tekstslide

Deberes para hoy
Unidad 1
  • TB Bestuderen behandelde stof   
  • WB maken alle oefeningen Unidad 1 én de Reglas y Sistemas  (R&S) én de test.
Unidad 2
  • TB Bestuderen behandelde stof  nr. 1 t/m 7
  • WB maken oefening 1 t/m 9 (behalve oefening 5 !)


Slide 5 - Tekstslide

Los deberes. ¿Preguntas?

Slide 6 - Tekstslide

TB nr. 8 p.23 ¿Qué hace usted?
¿Qué haces?¿Qué hace usted?
Soy programador/a. 
¿Qué profesión tienes/tiene usted?
Estudio Medicina.
¿Cuál es tu/su profesión?
Estoy jubilado/a.
¿A qué te dedicas/se dedica usted?
Soy ama de casa.
¿Dónde trabajas/ trabaja usted?
Trabajo en un banco / una empresa.
Trabajo en Philips.

Slide 7 - Tekstslide

Y tú, ¿qué haces?

Slide 8 - Open vraag

¿Recuerdas el verbo tener?

Slide 9 - Tekstslide

El verbo  TENER

1. yo
2. tú
3. él. ella, usted
1. nosotros/as
2. vosotros/as
3. ellos, ellas, ustedes
1. tengo
2. tienes
3. tiene
1. tenemos
2. tenéis
3. tienen 

TENER

Slide 10 - Tekstslide

El verbo  TENER

                      Tener = hebben  Tener + leeftijd 
      
¿Cuántos años tienes?                      Hoe oud ben jij?
¿Cuántos años tiene usted?            Hoe oud bent u?
¿Tengo ... años.                                     Ik ben ... jaar.

Let op: In combinatie met tener wordt meestal geen lidwoord gebruikt als het object niet nader omschreven wordt of als het gaat om iets waarvan je er meestal maar één of twee hebt. ¿Tienes coche? = Heb je een auto?

Slide 11 - Tekstslide

TB nr. 9 p.23 Información personal
Escucha y completa.
Luister en vul de ontbrekende gegevens 
van Sofía in.

21
¿Cuál es tu/su teléfono?
Mi teléfono es el .....
¿Cuál es tu/su número de móvil?
Mi número de móvil es el ...
¿Tiene/s correo electrónico?
Sí, es rosa@aol.nl.
¿Cuál es tu/su correo electrónico?
Es rosa@aol.com.
sofia-romero@yahoo.com
94197933
@ arroba
. punto
- guión
_ guión bajo

Slide 12 - Tekstslide

Trabajar en equipo
  • WB ejercicio 10 p.20
  • WB ejercicio 19 p.23
  • In groepjes slide 15
  • Filmpje Eva met opdracht
  • Informatie uitwisselen
  • Beroepen
  • Slide 23 t/m 27 (ww)
  • Muletillas en español

Slide 13 - Tekstslide

Stopwoordjes

Slide 14 - Tekstslide

10 -15 minuten

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Video

Opdracht bij filmpje in bestanden
Opdracht bij Neem Deel 1 Hola, ¿Qué tal?
https://youtu.be/Bj-fAlHK2rM
A. Bekijk 2x het filmpje waarin Eva zichzelf, haar ouders en haar vrienden voorstelt. Luister goed naar wat ze zegt en lees eventueel de Spaans ondertitels mee. Vul op de opengelaten plekken in het Spaans in wat gezegd wordt.
B. Bespreek met elkaar wat onderstaande zinnen betekenen.  

Slide 17 - Tekstslide

Presentarse
Vraag en geef antwoord
  • Hoe heet je/ u?
  • Hoe gaat het met jou/ u?
  • Waar kom je/ komt u  vandaan?
  • Wat doe je/ doet u?
  • Wat is jouw/uw email?            
¿ Cómo te llamas/se llama?
Me llamo..../Soy......
¿ Qué tal? 
¿ Cómo estás/está usted?
(muy) bien/ regular/(muy) mal/fatal
¿ De dónde eres/es usted?
Soy de........
¿ Qué haces/ hace usted?
Soy..../ trabajo/ estudio
¿ Cuál es tu/su correo electrónico!

Slide 18 - Tekstslide

WB oef. 18 p.22 Informatie vragen en geven
Stel om de beurt vragen en antwoord met de informatie die op de visitekaartjes staat.

  • naam
  • beroep 
  • emailadres
  • telefoonnummer


Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Link

Slide 21 - Tekstslide

¿ Qué hacen?      

Slide 22 - Tekstslide

¿Recuerdas? 
Op de volgende slides kun je nog eens checken wat we  tot nu toe gedaan hebben.

Slide 23 - Tekstslide

los pronombres personales en de regelmatige werkwoorden op -AR 
persoonlijke vnw.
Enkvoud
estudiar 
( studeren)
1.  estudio
2. estudias
3. estudia

1.  estudiamos
2. estudiáis
3. estudian
1. yo
2. tú
3. él, ella, usted
Meervoud
1. nosotros/as
2. vosotros/as
3. ellos, ellas, ustedes

Slide 24 - Tekstslide

ser=zijn
soy
eres
es
somos
sois
son

yo
él/ella/usted
nosotros/as
vosotros/as
ellos/ellas/ustedes


Los pronombres personales en de vervoeging van ser

Slide 25 - Tekstslide

El verbo SER  versus SER DE 

                       Ser = zijn     Ser de = komen uit 
      
Ser + naam                     Soy María.
Ser + beroep                  Soy profesora. Soy estudiante.
Ser + nationaliteit         Soy holandés. / Soy holandesa.
Ser + definitie                Madrid es la capital de España.
Ser + kenmerken, eigenschappen
                                           Soy alto, rubio y simpático.
Ser de + plaats/land     Soy de Eindhoven. Soy de Holanda.

Slide 26 - Tekstslide

                                  

Het werkwoord  SER betekent zijn : 
Soy Ana= ik ben Ana

het werkwoord SER met het voorzetsel DE
betekent lettelijk ZIJN VAN maar wij zeggen KOMEN UIT:
Soy de España= ik kom uit Spanje
                           SER versus SER DE

Slide 27 - Tekstslide


 yo                     tengo
tú                      tienes            
él/ella/usted    tiene
nosotros/as     tenemos
vosotros/as      tenéis
ellos/ellas/        tienen
ustedes
                LET OP:

¿Cuántos años tiene Paco?
De vervoeging en gebruik van tener = hebben in de betekenis van bezitten.


Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Video