Grammatica: hoofd- en bijzinnen en voegwoorden VWO 2

Doel van de les
Je weet wat:

a. enkelvoudige en samengestelde zinnen zijn
en
b. wat hoofdzinnen en bijzinnen zijn
en
c. of een samengestelde zin nevenschikkend of onderschikkend is.
1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

Doel van de les
Je weet wat:

a. enkelvoudige en samengestelde zinnen zijn
en
b. wat hoofdzinnen en bijzinnen zijn
en
c. of een samengestelde zin nevenschikkend of onderschikkend is.

Slide 1 - Tekstslide

Hoofd- en bijzinnen
Grammatica hoofdstuk 4

Slide 2 - Tekstslide

Enkelvoudige en samengestelde zinnen
Een zin met één persoonsvorm heet een enkelvoudige zin.
Ik heb geen geld op zak.

Een zin met meer dan één persoonsvorm heet een samengestelde zin. Bijvoorbeeld: 
Ik heb nooit mijn geld bij me, want ik gebruik altijd mijn pinpas.

Er zijn hoofdzinnen en bijzinnen. Zie de volgende sheets met meer uitleg.
      

Slide 3 - Tekstslide

Als in een bijzin het onderwerp en de pv naast elkaar staan, kun je er bijvoorbeeld niet tussen plaatsen. Bij een hoofdzin lukt dat niet.

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Video

Onderschikkende voegwoorden

De zin bestaat uit een hoofdzin met een bijzin erin. De bijzin kan vooraan staan of achteraan staan. 
Je herkent ze aan de 
onderschikkende voegwoorden:
als, aangezien, dat, doordat, hoewel,
mits, nadat, of, omdat, opdat,
terwijl, toen, voordat, zodat, zodra.

Slide 7 - Tekstslide

Voordat we beginnen... 

Slide 8 - Tekstslide

enkelvoudige zin

Slide 9 - Woordweb

Hoe vind je ook alweer de persoonsvorm?

Slide 10 - Woordweb

Even checken... 

Slide 11 - Tekstslide

Bij een hoofdzin staan onderwerp en persoonsvorm altijd naast elkaar.
A
juist
B
onjuist

Slide 12 - Quizvraag

Een zin met één persoonsvorm heet een enkelvoudige zin.
A
juist
B
onjuist

Slide 13 - Quizvraag

          Nevenschikkend

De zin bestaat uit 2 hoofdzinnen, maar ook 2 bijzinnen kunnen nevenschikkend verbonden zijn. 
Je herkent ze aan de 
nevenschikkende voegwoorden: 
en, of, maar en want.

Slide 14 - Tekstslide

Onderschikkende voegwoorden

De zin bestaat uit een hoofdzin met een bijzin erin. De bijzin kan vooraan staan of achteraan staan. 
Je herkent ze aan de 
onderschikkende voegwoorden:
als, aangezien, dat, doordat, hoewel,
mits, nadat, of, omdat, opdat,
terwijl, toen, voordat, zodat, zodra.

Slide 15 - Tekstslide

Nog even om te controleren... 

Slide 16 - Tekstslide

samengestelde zin

Slide 17 - Woordweb

In een bijzin staan onderwerp en persoonsvorm nooit naast elkaar.
A
juist
B
onjuist

Slide 18 - Quizvraag

Grote gezinnen worden zeldzaam, maar er bestaan nog altijd gezinnen met zes of meer kinderen.
A
enkelvoudig
B
samengesteld

Slide 19 - Quizvraag

Volgens sommige theorieën is de oudste de slimste, maar dat is achterhaald.
A
enkelvoudig
B
samengesteld

Slide 20 - Quizvraag

Zes studerende kinderen kunnen een behoorlijke kostenpost vormen voor ouders.
A
enkelvoudig
B
samengesteld

Slide 21 - Quizvraag

Toen de zomervakantie dichterbij kwam, werden sommige leerlingen minder gemotiveerd.
A
H+H
B
H+B
C
B+H

Slide 22 - Quizvraag

Daniel had zich opnieuw verslapen, omdat hij had zitten gamen tot laat in de avond.
A
H+H
B
H+B
C
B+H

Slide 23 - Quizvraag

Honderden jongeren stonden in de rij voor het concert, want het optreden van de plaatselijke band was gratis.
A
H+H
B
H+B
C
B+H

Slide 24 - Quizvraag

Opdracht 3
  • Bekijk de uitlegvideo's
  • Maak opdracht 2 en 3 op bladzijde 149 in je boek. 
timer
15:00

Slide 25 - Tekstslide

 Nevenschikkende voegwoorden

De zin bestaat uit 2 hoofdzinnen, maar ook 2 bijzinnen kunnen nevenschikkend verbonden zijn. 
Je herkent ze aan de 
nevenschikkende voegwoorden: 
en, of, maar en want.

Slide 26 - Tekstslide

Onderschikkende voegwoorden

De zin bestaat uit een hoofdzin met een bijzin erin. De bijzin kan vooraan staan of achteraan staan. 
Je herkent ze aan de 
onderschikkende voegwoorden:
als, aangezien, dat, doordat, hoewel,
mits, nadat, of, omdat, opdat,
terwijl, toen, voordat, zodat, zodra.

Slide 27 - Tekstslide

Huiswerk!

Slide 28 - Open vraag

Een samengestelde zin kan bestaan uit twee of meer samengevoegde zinnen.
A
juist
B
onjuist

Slide 29 - Quizvraag

In een hoofdzin passen andere zinsdelen tussen onderwerp en persoonsvorm.
A
juist
B
onjuist

Slide 30 - Quizvraag

Een zin met meer dan één persoonsvorm heet een samengestelde zin.
A
juist
B
onjuist

Slide 31 - Quizvraag

Is de les duidelijk zo?
A
Ja
B
Nee
C
Ik heb nog vragen

Slide 32 - Quizvraag

Toch zou het oudste kind niet willen ruilen met zijn broertjes of zusjes, omdat het zich erg gewaardeerd voelt.
A
enkelvoudig
B
samengesteld

Slide 33 - Quizvraag

Soms komt een deel van de opvoeding neer op de oudste van het gezin.
A
enkelvoudig
B
samengesteld

Slide 34 - Quizvraag

In het nieuwe restaurant stond de ober al op ons te wachten en hij begroette ons hartelijk.
A
H+H
B
H+B
C
B+H

Slide 35 - Quizvraag

Hoewel de oudste thuis weleens de baas kan spelen, wordt hij of zij op school vaak gecorrigeerd.
A
enkelvoudig
B
samengesteld

Slide 36 - Quizvraag

Als ik jou was, zou ik zeker op tijd komen voor de eerste bijles van de wiskundedocent.
A
H+H
B
H+B
C
B+H

Slide 37 - Quizvraag

Denk je dat deze nieuwe sport een kans maakt om toegelaten te worden op de Olympische Spelen?
A
H+H
B
H+B
C
B+H

Slide 38 - Quizvraag