samenvatting hoofdstuk 1

samenvatting hoofdstuk 1
1 / 49
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 4

In deze les zitten 49 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

Onderdelen in deze les

samenvatting hoofdstuk 1

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Video

Wanneer gaat het huidmondje open?
A
Als de druk in de sluitcel afneemt.
B
als de druk in de sluitcel toeneemt
C
als de druk in de sluitcel gelijk blijft
D
geen idee

Slide 4 - Quizvraag

Slide 5 - Video

Fotosynthese
Voor fotosynthese zijn twee stoffen nodig: koolstofdioxide en water.
• Koolstofdioxide neemt een plant op uit de lucht, vooral via de huidmondjes.
• Water neemt een plant op uit de bodem met de wortels.

Slide 6 - Tekstslide

Voor fotosynthese is energie nodig. Die energie komt uit (zon)licht. Voor fotosynthese is ook een geschikte temperatuur nodig. Als het te koud is, vindt geen fotosynthese plaats.
Bij fotosynthese ontstaan glucose en zuurstof:
• Glucose wordt door de plant gebruikt als brandstof en als grondstof om allerlei andere stoffen te maken.
• Het grootste deel van de zuurstof wordt via huidmondjes afgegeven aan de lucht.

Slide 7 - Tekstslide

Wat is de formule van fotosynthese?
A
stikstof + lichtenergie---->koosltofdioxide + water
B
glucose+ water--> lichtgenergie + water + koolstofdioxide
C
koolstofdioxide + water + lichtenergie---->glucose + zuurstof
D
glucose + zuurstof---> lichtenergie+ water + koolstofdioxide

Slide 8 - Quizvraag

verbrandingsformule.



brandstof+zuurstof->koolstofdioxide+water+energie.



Slide 9 - Tekstslide

assimilatie
 De opbouw van energierijke stoffen uit andere stoffen noem je assimilatie (assimileren is samenstellen, opbouwen). Ook de vorming van glucose bij de fotosynthese is assimilatie.

Slide 10 - Tekstslide

Planten kunnen glucose omzetten in alle andere energierijke stoffen waaruit ze bestaan.

Slide 11 - Tekstslide

Waarvoor gebruikt de plant de assimilatieproducten?
De functie van assimilatieproducten
De energierijke stoffen die bij assimilatie worden gemaakt, noem je assimilatieproducten. Planten (en andere organismen) gebruiken deze stoffen als brandstof, bouwstof en reservestof.
• Brandstoffen worden verbruikt bij de verbranding. Vooral glucose is een belangrijke brandstof. De glucose die niet als brandstof nodig is, wordt gebruikt voor de assimilatie van andere stoffen.
• Bouwstoffen worden gebruikt bij de vorming van cellen en weefsels (voor opbouw en herstel). Eiwitten zijn bijvoorbeeld nodig voor de vorming van DNA en cellulose is nodig voor de vorming van celwanden.
• Reservestoffen, vooral zetmeel, worden opgeslagen voor later.

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Link

Slide 14 - Tekstslide

Wortels
Wortels hebben drie functies:
• de plant vastzetten in de bodem
• water en mineralen opnemen
• reservestoffen opslaan

Slide 15 - Tekstslide

Wortelharen
Door de wortelharen wordt het water en de mineralen opgenomen in de plant. De wortelharen vervoeren het grootste gedeelte naar de houtvaten in de wortel en de rest gaat naar de cellen van de wortel zelf.

Slide 16 - Tekstslide

Opname en transport van water en mineralen 

  • wortelharen  nemen water op
  • een beetje water voor de wortel zelf
  • de rest van het water wordt afgegeven aan houtvaten
  • houtvaten vervoeren water naar boven

Slide 17 - Tekstslide

Vaatbundels
Bloedvaten

Slide 18 - Tekstslide

water kan omhoog in houtvaten
  • Verdamping uit de bladeren
  • Capillaire werking in de vaten
  • Worteldruk in de wortels

Slide 19 - Tekstslide

Houtvaten

Water en mineralen.
Vanuit de wortels naar de bladeren.
Binnenkant en Bovenkant.


Bastvaten

Water en energierijke stoffen.
Vanuit de bladeren naar de rest van de plant.
Buitenkant en Onderkant

Slide 20 - Tekstslide

van de wortels, door de stengels, tot in de blaaderen lopen vaatbundels.  
-bastvaten (liggen aan de buitenkant van de stengel en vervoeren water met opgeloste suiker naar beneden)

- houtvaten ( vervoeren water met opgeloste mineralen omhoog)

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

Houtvaten
Houtcellen
Cellulose

Slide 23 - Tekstslide

Houtcellen

Dode cellen
Niet afhankelijk van water.
Binnenkant en Bovenkant.
Zijn stevig dankzij de celwanden.
Minder sterk als vezels.


Vezels

Dode cellen
Niet afhankelijk van water.
Buitenkant en Onderkant.
Zijn stevig dankzij de celwanden.
Sterker dan houtcellen.

Slide 24 - Tekstslide

stevigheid in een plant
  • (oude) houtvaten
  • vezels
  • Druk van het water op de celwand
  • dit noemen we turgor

Slide 25 - Tekstslide

Stevig door water
krijgt een plant te weinig water, 
dan gaan de bladeren hangen.
De druk op de cellen wordt kleiner. 
Turgor

Slide 26 - Tekstslide

stevig door hout
Houtvaten zijn dood en bestaat uit cellulose en houtstof (stevig)

Slide 27 - Tekstslide

Stevigheid door vezels
vezels --> lange dode cellen
dikke celwand
steviger dan houtcellen 

stevigheid niet afhankelijk van water

vezels productie touw

Slide 28 - Tekstslide

0

Slide 29 - Video

Glucose wordt verplaatst via de:
A
Bastvaten
B
Houtvaten

Slide 30 - Quizvraag


A
1
B
2
C
3
D
1 en 2

Slide 31 - Quizvraag

Geslachtelijke voortplanting

Slide 32 - Tekstslide

Bouw van een bloem

Slide 33 - Tekstslide

Bloem
Bloemsteel
1
Bloemkelk (kelkblad) 
Beschermt de rest van bloem
(vooral in de knop)
2
Meeldraad
Hierin wordt stuifmeel gemaakt (mannelijke voortplantingscellen)
4
Bloemkroon (kroonblad)
Lokt met zijn kleur insekten
die zorgen voor bestuiving
3
Stamper
Hier worden eicellen gemaakt
(vrouwelijke voortplantingscellen)
5
1: Bloemsteel

2: Bloemkelk of kelkbladeren beschermen de bloem in de knop tegen uitdroging en kou

3: Bloemkroon of kroonblad          lokken insecten die voor de bestuiving zorgen

4: Meeldraad
mannelijk voortplantingsorgaan Helmdraad en helmknop
In de helmknop wordt stuifmeel gemaakt

5: Stamper                                         Vrouwelijk voortplantingsorgaan   Stempel, stijl en vruchtbeginsel           
In het vruchtbeginsel liggen de zaadbeginselen met eicellen

Slide 34 - Tekstslide

Vruchtbeginsel
Het vruchtbeginsel (dikke gedeelte van de stamper) wordt uiteindelijk de vrucht. Daar binnen liggen zaadbeginsels, die worden uiteindelijk zaden.

Slide 35 - Tekstslide

zaadbeginsel
Stempel
Eicel
Vruchtbeginsel
Bloemkelk
Stijl

Slide 36 - Sleepvraag

Bestuiving

Slide 37 - Tekstslide

Insectenbloemen
Bestuiving gebeurt door insecten
  • Opvallende kroonbladeren
  • Nectar

Slide 38 - Tekstslide

Windbloemen
Bestuiving gebeurt door de wind
  • Onopvallende kroonbladeren (groen)
  • Veel stuifmeel nodig
  • Meeldraden en stempels buiten de bloem

Slide 39 - Tekstslide

Slide 40 - Link

Bevruchting

Slide 41 - Tekstslide

Wat gebeurt er na de bevruchting?
- Uit de bevruchte eicel ontstaat een kiem.
- uit het zaadbeginsel ontstaat dan een zaad, er kunnen meerdere zaden in een vruchtbeginsel zitten.
In elk zaad zit een kiem!
- als het zaad op de grond valt kan hieruit een kiemplantje ontstaan.
- Het vruchtbeginsel wordt groter en groeit uit tot een vrucht.
- de zaden zitten in de vrucht
-de kroonbladeren vallen er af, kelkbladeren en meeldraden blijven soms zitten.

Slide 42 - Tekstslide

Zaadverspreiding
als zaden allemaal onder de ouderplant zouden vallen dan krijgen ze niet genoeg licht, voedingsstoffen daarom worden de zaden verspreid. 
Vruchten zorgen ervoor dat zaden kunnen worden verspreid. Het verspreiden van (vruchten met) zaden noem je zaadverspreiding. Dat kan op verschillende manieren:
• door de wind
• door dieren die de vruchten eten
• door dieren die de vruchten meenemen in hun vacht
• door de plant zelf

Slide 43 - Tekstslide

ongeslachtelijke voortplanting
- stekken
-bollen
-knollen
-enten
uitlopers
wortelstokken

Slide 44 - Tekstslide

Slide 45 - Link

ontkieming, groei en ontwikkeling

Slide 46 - Tekstslide

Slide 47 - Link

celstrekking
cellen kunnen in de lengte groeien. Dat doen ze met name in de wortels en in de toppen van planten dit noemen ze lengtegroei. deze punten noem je groeipunten.
Planten kunnen door celdelingen ook in de dikte groeien. Dat noem je diktegroei.
celstrekking=
De cel wordt groter doordat veel water wordt opgenomen in de vacuolen; verschillende kleine vacuolen vloeien samen tot één grote vacuole.

Slide 48 - Tekstslide

kenmerken eenjarige, tweejarige en meerjarige planten
• Elke plant heeft een levensloop. De duur van de levensloop verschilt.
• Eenjarige planten: ontkieming, groei, bloei en zaadvorming spelen zich af
binnen één jaar.
– Alleen de zaden overwinteren.
• Tweejarige planten: in het eerste jaar vinden ontkieming en de vorming van
wortels, stengels en bladeren plaats. In het tweede jaar vindt de vorming
van bloemen, vruchten en zaden plaats.
– Bij sommige soorten sterven in het eerste najaar alle bovengrondse delen
af.
– Bij sommige soorten overwintert bovengronds alleen een wortelrozet.
• Vaste planten (overblijvende planten): kunnen meerdere jaren zaad vormen.
– Veel vaste planten slaan reservestoffen op in een bol, knol of wortelstok

Slide 49 - Tekstslide