week 39: enkelvoudige en samengestelde zin

enkelvoudige en samengestelde zinnen

1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

enkelvoudige en samengestelde zinnen

Slide 1 - Tekstslide

Doel


Je weet wat een enkelvoudige en samengestelde zin is.



Slide 2 - Tekstslide

Enkelvoudige en samengestelde zinnen

Er zijn zinnen met één persoonsvorm en zinnen met meer persoonsvormen. 

1. Een zin met één persoonsvorm heet een enkelvoudige zin:
           vb. Evelien werkt bij de bakker.

2. Een zin met meer dan één persoonsvorm heet 
    een samengestelde zin: 
            vb.  Evelien werkt bij de bakker, want zij bakt graag koekjes.
            vb.  Omdat Evelien graag koekjes bakt, werkt zij bij de                                 bakker.
 


Slide 3 - Tekstslide

Even checken... 

Slide 4 - Tekstslide

Een samengestelde zin heeft altijd één persoonsvorm.
A
juist
B
onjuist

Slide 5 - Quizvraag

Een zin met één persoonsvorm heet een enkelvoudige zin.
A
juist
B
onjuist

Slide 6 - Quizvraag

Grote gezinnen worden zeldzaam, maar er bestaan nog altijd gezinnen met zes of meer kinderen.
A
enkelvoudige zin
B
samengestelde zin

Slide 7 - Quizvraag

Zes studerende kinderen kunnen een behoorlijke kostenpost vormen voor ouders.
A
enkelvoudige zin
B
samengestelde zin

Slide 8 - Quizvraag

Waarom had ze dat eigenlijk gedaan ?
A
enkelvoudige zin
B
samengestelde zin

Slide 9 - Quizvraag

Ik zuchtte diep en liep dan weer verder.
A
enkelvoudige zin
B
samengestelde zin

Slide 10 - Quizvraag

Hij vroeg me hoe ik dat boek op de kop getikt had.
A
enkelvoudige zin
B
samengestelde zin

Slide 11 - Quizvraag

Samengestelde zinnen
In een samengestelde zin wordt vaak gebruik gemaakt van een voegwoord. Deze verbinden woorden, woordgroepen of zinnen met elkaar. 
Er zijn 2 soorten voegwoorden : 
nevenschikkende  en onderschikkende voegwoorden

Kijk goed naar het volgend filmpje met uitleg !

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Video

 Nevenschikkende voegwoorden

Een nevenschikkend voegwoord verbindt gelijkwaardige delen.
Deze delen kun je los van elkaar gebruiken zonder dat de woordvolgorde van de delen in de zin verandert.

nevenschikkende voegwoorden:  en, of, maar en want (enkel deze 4 !!!)
vb. De trein heeft vertraging want er liggen blaadjes op de rails.

Slide 14 - Tekstslide

Onderschikkende voegwoorden

Een onderschikkend voegwoord verbindt ongelijkwaardige delen.
Je kunt de delen niet los van het andere gebruiken zonder de woordvolgorde van de zin te veranderen.
onderschikkende voegwoorden:
als, aangezien, dat, doordat, hoewel, mits, nadat, of, omdat, opdat, terwijl, toen, voordat, zodat, zodra, .....
vb. Morgen gaan we naar het strand tenzij het slecht weer is. 

Slide 15 - Tekstslide

Schrijf de voegwoorden uit de volgende zinnen op.
 
Schrijf erachter of het een nevenschikkend of onderschikkend voegwoord is.




vb. 
De opzichter baalde ontzettend nadat de fundering niet goed bleek te zijn. 
nadat = ondersch. vw

Slide 16 - Tekstslide

De dakdekker klimt voorzichtig naar boven, want het regent.

Slide 17 - Open vraag

De overvallers hadden niet in de gaten dat ze in de val werden gelokt.

Slide 18 - Open vraag

De vogels durfden niet bij de pinda’s te komen, omdat er een kat in de tuin liep.

Slide 19 - Open vraag

Zijn moeder betaalt zijn huur en ze koopt elke week boodschappen voor hem.

Slide 20 - Open vraag

De oude dames speelden rummikub terwijl ze wachtten op hun bezoek.

Slide 21 - Open vraag

Het concert gaat door als de keelontsteking van de zanger verdwenen is.

Slide 22 - Open vraag

Wilma ging naar huis omdat ze moe was.
A
Enkelvoudige zin
B
Samengestelde zin

Slide 23 - Quizvraag

De winkel op de hoek van de Hoogstraat is gisteren geopend.
A
Enkelvoudige zin
B
Samengestelde zin

Slide 24 - Quizvraag

Wil je die tas met boeken op tafel neerzetten?
A
Enkelvoudige zin
B
Samengestelde zin

Slide 25 - Quizvraag

Het meisje verwacht dat ze van de slager een stukje worst krijgt.
A
Enkelvoudige zin
B
Samengestelde zin

Slide 26 - Quizvraag

Sabine had een gezicht getrokken alsof ze iets vies proefde.
A
Hoofdzin-hoofdzin
B
Hoofdzin-bijzin
C
Bijzin-hoofdzin

Slide 27 - Quizvraag

We gaan met de klas naar Parijs en we zullen daar een week blijven.
A
Hoofdzin-hoofdzin
B
Hoofdzin-bijzin
C
Bijzin-hoofdzin

Slide 28 - Quizvraag

Als we in Parijs zijn, wil ik graag wat kledingwinkels bezoeken.
A
Hoofdzin-hoofdzin
B
Hoofdzin-bijzin
C
Bijzin-hoofdzin

Slide 29 - Quizvraag

Goed gewerkt !!

Slide 30 - Tekstslide