Grammatica zinsdelen: alles herhalen (De brug + H1) Les 1 + 2
Grammatica zinsdelen
Alles herhalen van periode 1 (2 lessen)
1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2
In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 90 min
Onderdelen in deze les
Grammatica zinsdelen
Alles herhalen van periode 1 (2 lessen)
Slide 1 - Tekstslide
Doel van de les
Deze twee lessen herhalen we
een zin ontleden: pv, ow, wg/ng, lv, mv en bwb (= les 1)
wederkerende werkwoorden (= les 2)
werkwoordelijke uitdrukking (= les 2)
Slide 2 - Tekstslide
Wat moet je kunnen/weten?
Je moet een hele zin kunnen ontleden: (pv, ow,) wg/ng, lv, mv en bwb
Weten wat wederkerende werkwoorden zijn en of ze bij een lijdend voorwerp of werkwoordelijk gezegde horen;
een zin met een werkwoordelijke uitdrukking herkennen.
Slide 3 - Tekstslide
werkwoordelijk gezegde
onderwerp
lijdend voorwerp
meewerkend voorwerp
bijwoordelijke bepaling
Tijdens de pauze
heeft
de directeur
mij
een waarschuwing
gegeven.
Slide 4 - Sleepvraag
Leg in je eigen woorden het verschil uit tussen een NG en een WG.
Slide 5 - Open vraag
Werkwoordelijk gezegde
Onderwerp DOET iets
Alleen werkwoorden (soms 'te' en 'aan het')
Belangrijkste werkwoord (achteraan) is een zelfstandig werkwoord
Ik heb elke dag de woonkamer gestofzuigd voor mijn moeder.
Naamwoordelijk gezegde
Onderwerp IS iets
werkwoorden + naamwoordelijk deel (eigenschap/toestand)
eigenschap/toestand staat tussen vierkante haakjes [...]
belangrijkste werkwoord (achteraan) is koppelwerkwoord
Ik ben vorige maand [25 jaar] geworden.
Slide 6 - Tekstslide
Het team van het Nederlands elftal heeft op het WK-voetbal niet goed gepresteerd.
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde
Slide 7 - Quizvraag
Kleine kinderen zijn meestal bang in het donker.
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde
Slide 8 - Quizvraag
Eén van de beroemdste Nederlandse zangers is in ons dorp komen wonen.
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde
Slide 9 - Quizvraag
Ontleed de onderstaande zin: pv, ow wg/ng.
"Na drie uur zwemmen waren de leerlingen uit 2J bekaf."
Slide 10 - Open vraag
Antwoord vorige dia
"Na drie uur zwemmen / waren / de leerlingen uit 2J / bekaf."
pv = waren ow = de leerlingen uit 2J
ng = waren [bekaf]
Slide 11 - Tekstslide
Leg in je eigen woorden uit wat een lijdend voorwerp is en een meewerkend voorwerp.
Slide 12 - Open vraag
Lijdend voorwerp
ding of persoon ondergaat iets (= kan er niets aan doen dat het gebeurt)
Alleen bij een werkwoordelijk gezegde!
begint nooit met een voorzetsel
Wat/wie + pv + ow + rest wg
Meewerkend voorwerp
persoon ontvangt iets
kan bij werkwoordelijk én naamwoordelijk gezegde
begint vaak met aan/voor
Aan wie/voor wie + pv + ow + (lv) + rest wg
Slide 13 - Tekstslide
Ik zag jou op de hoek van de straat staan.
Lijdend voorwerp
Meewerkend voorwerp
Ander zinsdeel
De zuster biedt hulp aan oudere mensen.
Die tafel heeft mijn broer getimmerd.
Het schilderij hangt aan de muur in het museum.
Slide 14 - Sleepvraag
Ontleed de onderstaande zin: pv, ow, wg, lv en mv.
"Op de A28 staan twee motoragenten bekeuringen uit te delen aan snelheidsduivels."
Slide 15 - Open vraag
Antwoord vorige dia
"Op de A28 / staan / twee motoragenten / bekeuringen / uit te delen / aan snelheidsduivels."
pv = staan ow = twee motoragenten wg = staan uit te delen lv = bekeuringen mw = aan snelheidsduivels
Slide 16 - Tekstslide
Wat kun je nog vertellen over de bijwoordelijke bepaling?
Slide 17 - Woordweb
bijwoordelijke bepaling
heeft
De man
mooie, grote, rode rozen
gekocht
om zeven uur 's ochtends
op de markt
voor zijn moeder.
Slide 18 - Sleepvraag
Ontleed de zin helemaal.
"In de kantine zal de sponsor alle scheidsrechters trakteren op koffie met gebak."
Slide 19 - Open vraag
Antwoord vorige dia
"In de kantine / zal / de sponsor / alle scheidsrechters / trakteren / op koffie met gebak."
pv = zal ow = de sponsor wg = zal trakteren lv = alle scheidsrechters (wie/wat zal de sponsor trakteren?) mv = X bwb = In de kantine, op koffie en gebak
Slide 20 - Tekstslide
Slide 21 - Tekstslide
Grammatica zinsdelen
Alles herhalen van periode 1 (2 lessen)
Slide 22 - Tekstslide
Doel van de les
Deze twee lessen herhalen we
een zin ontleden: pv, ow, wg/ng, lv, mv en bwb (= les 1)
wederkerende werkwoorden (= les 2)
werkwoordelijke uitdrukking (= les 2)
Slide 23 - Tekstslide
Wat moet je kunnen/weten?
Je moet een hele zin kunnen ontleden: (pv, ow,) wg/ng, lv, mv en bwb
Weten wat wederkerende werkwoorden zijn en of ze bij een lijdend voorwerp of werkwoordelijk gezegde horen;
een zin met een werkwoordelijke uitdrukking herkennen.
Slide 24 - Tekstslide
Werkwoordelijke uitdrukking
een vaste combinatie van een werkwoord en een of meer andere woorden
het heeft een figuurlijke betekenis
je benoemt de hele werkwoordelijke uitdrukking als wg
Tijdens de uitverkoop heeft hij achter het net gevist.
pv = heeft / ow = hij / wg = heeft achter het net gevist
Slide 25 - Tekstslide
In welke zin staat een werkwoordelijke uitdrukking?
A
De peuter is tijdens de les op de kast geklommen.
B
De conciërge laat de vervelende leerling de vloer vegen.
C
Ik wandel vandaag lekker door het bos.
D
Jorn werd voor het karretje gespannen door zijn zusje.
Slide 26 - Quizvraag
De ervaren schaatser gaat niet verder trainen.
A
Deze zin heeft een werkwoordelijke uitdrukking
B
Deze zin heeft geen werkwoordelijke uitdrukking
Slide 27 - Quizvraag
Ontleed de zin helemaal.
"Waarmee heb je de beginnende journalist op de kast gejaagd?"
Slide 28 - Open vraag
Antwoord vorige dia
"Waarmee heb je de beginnende journalist op de kast gejaagd?"
pv = heb ow = je wg = heb op de kast gejaagd
lv = de beginnende journalist bwb = waarmee
Slide 29 - Tekstslide
Verplichte wederkerende werkwoorden
Hoort bij het wg
Je kunt voor het wed. vnw. géén ander persoon invullen.
verplichte verwijzing naar het ow
Ik vergis me wel eens in mijn rooster.
ow = ik wg = vergis me
Toevallig wederkerende werkwoorden
hoort bij het lijdend voorwerp
géén verplichte verwijzing naar het onderwerp (je kunt ook iets anders invullen)
Ik vermaak me vandaag met een nieuw spel.
ow = ik wg = vermaak
lv = me
Slide 30 - Tekstslide
Ik erger me voornamelijk aan spelfouten in een tekst.
A
Verplicht wederkerend werkwoord
B
Toevallig wederkerend werkwoord
Slide 31 - Quizvraag
Mijn moeder wast zich elke ochtend uitgebreid onder de douche.
A
Verplicht wederkerend werkwoord
B
Toevallig wederkerend werkwoord
Slide 32 - Quizvraag
Ontleed deze zin helemaal: pv t/m bwb
"Mijn zusje slooft zich uit tijdens de voetbalwedstrijd."
Slide 33 - Open vraag
Antwoord vorige dia
"Mijn zusje slooft zich uit tijdens de voetbalwedstrijd."
pv = slooft ow = mijn zusje wg = slooft zich uit bwb = tijdens de voetbalwedstrijd
Slide 34 - Tekstslide
Einddoelen grammatica zinsdelen
Ik weet hoe ik zinsdelen kan vinden (pv, ow, wg/ng, lv, mv, bwb).
Ik kan een zin helemaal ontleden (pv, ow, wg/ng, lv, mv, bwb).
Ik kan herkennen of een zin een verplicht of toevallig wederkerend werkwoord bevat en kan dit juist benoemen.
Ik weet wat een werkwoordelijke uitdrukking is en kan dit herkennen in een zin.
Slide 35 - Tekstslide
In hoeverre denk je dat je de einddoelen van grammatica zinsdelen beheerst?
😒🙁😐🙂😃
Slide 36 - Poll
Huiswerk voor de volgende les
Bekijk het filmpje over het zinsdeel 'voorzetselvoorwerp'. (SOM) Maak tijdens het kijken aantekeningen over de stof.