th3 - basisstof 5 - Bacteriën

3.5 Bacteriën
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

Onderdelen in deze les

3.5 Bacteriën

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoel:
1. Je kunt de bouw en voortplanting van bacteriën beschrijven.
2. Je kunt gevaren en gebruik van bacteriën noemen.

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Link

Tijdstip                Aantal                                 Schematisch

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Video

zorg voor voor 4 vakken op je papier

Slide 6 - Tekstslide

1. Schrijf de vier rijken op
2. Teken de cel van elk rijk

Slide 7 - Tekstslide

Bouw van bacteriën

Bacteriën hebben als enige groep geen celkern. 

Bacteriën zijn eencellig: ze bestaan altijd maar uit één cel.

Slide 8 - Tekstslide

Bacteriën
Dieren

Slide 9 - Tekstslide

bacteriën

Slide 10 - Tekstslide

Nuttig en schadelijk
Bacteriën komen overal voor.
Natuur --> opruimen resten organismen
Voedsel --> (dode) resten organismen --> bacteriën --> bederf

Ontstekingen  worden veroorzaakt door bacteriën.
Antibiotica zijn medicijnen voor ontstekingen --> celwanden bacteriën

Slide 11 - Tekstslide

De meeste bacteriën voeden zich met resten van dode organismen. 
Zo ruimen bacteriën andere organismen op. 
Het menselijk lichaam telt 10 x meer bacteriën dan cellen
Het menselijk lichaam telt 10x meer bacterien dan cellen
In de darmen zitten ontzettend veel bacteriën. De meeste zijn nuttig. 
Ze helpen bij het verteren van voedsel.
Door de goede, nuttige bacteriën hebben schadelijke bacteriën geen kans. Nuttige bacteriën beschermen de huid.
In je mond zitten 25 x meer bacteriën 
dan er mensen op de aarde leven.
Het zijn veel nuttige bacteriën maar er zijn ook schadelijke bacteriën.
Nuttige bacteriën

Slide 12 - Tekstslide

bacteriën zijn nuttig en schadelijk
nuttige bacteriën:
zuurkool, kaas, yoghurt en nog 
veel meer voedsel wordt gemaakt 
met bacteriën. bacteriën zijn dus 
heel erg nuttig! Ze zitten zelfs in je darmen

schadelijke bacteriën:
puistjes, keelontsteking en blaasontsteking zijn voorbeelden van bacteriën waar je ziek van kan worden. deze kunnen best wel schadelijk zijn.

Slide 13 - Tekstslide

Schadelijke bacteriën
Het voedsel bederft, door de bacteriën.
We kunnen ziek worden.

Ziekmakende bacteriën Er zijn bepaalde soorten bacteriën die mensen ziek kunnen maken. De huisarts zal dan een antibioticum voorschrijven. Dat antibioticum dood de schadelijke bacteriën.
Een voorbeeld van antibiotica is penicilline maar er zijn meer antibiotica.
longontsteking
blaasontsteking

Slide 14 - Tekstslide

Medicijnen
Tegen bacteriën: penicilline of een ander antibioticum.
Antibiotica doden bacteriën.
Bacteriën kunnen resistent worden tegen antibiotica (evolutie).
Nieuwe ontwikkeling: bacteriofagen.

Slide 15 - Tekstslide

Nuttige bacteriën
Nadelige bacteriën

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Video

Slide 18 - Video

Wat is geen celkenmerk van bacteriën?
A
geen celkern
B
meercellig
C
geen bladgroenkorrels
D
eencellig

Slide 19 - Quizvraag

Wat zijn bacteriën voor ons?
A
Vrienden
B
Vijanden
C
Allebei
D
Allebei niet

Slide 20 - Quizvraag

In een schaal liggen 10 bacteriën.
Die bacteriën delen zich elk uur.

Hoeveel bacteriën heb je na 2 uur?
A
15
B
20
C
35
D
40

Slide 21 - Quizvraag

Wat hebben bacteriën niet?
A
Celwand
B
Bladgroenkorrels
C
Celkern
D
Celplasma

Slide 22 - Quizvraag

bacterien zijn
A
eencellig
B
meercellig

Slide 23 - Quizvraag

Bacteriën
A
planten zich niet voort
B
vermeerderen zich door te delen
C
planten zich voort met zaadjes

Slide 24 - Quizvraag

Bacteriën kunnen oorontsteking veroorzaken.
A
juist
B
onjuist

Slide 25 - Quizvraag

Hoe planten bacteriën zich voor?
A
Door sporen
B
Door zaden
C
Door celdeling

Slide 26 - Quizvraag


Bacteriën hebben ...
A
Celkern, celwand & celmembraan
B
Vacuole, celwand & bladgroenkorrels
C
Celkern & celwand
D
Celwand & celmembraan

Slide 27 - Quizvraag

Bacteriën
A
zijn nuttig omdat ze een beschermende laag op je huid vormen
B
zijn nuttig voor de natuur, ruimen (resten) van organismen op
C
zijn nuttig omdat ze voor voedselproductie worden gebruikt
D
A, B en C zijn waar

Slide 28 - Quizvraag

Vraag 6
blz 188 in je boek

Slide 29 - Tekstslide