Les 3/12

Vandaag
Betoog
Stijlmiddelen
Formuleren oefenen
1 / 43
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsEnseignement Secondaire

In deze les zitten 43 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Vandaag
Betoog
Stijlmiddelen
Formuleren oefenen

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

informeren
amuseren
activeren
opiniëren
overtuigen
Recept
Beschouwing

Roman
Reclame
Betoog

Slide 2 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Titels van betogen en beschouwingen:

Tenenkrommend saai of 
'spot on' kunstwerkje?

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Er is geen titel of de titel is gelijk aan het standpunt.

De titel is als een vraag gesteld.

De titel is informatief.




De titel maakt de lezer nieuwsgierig.

De titel is prikkelend geformuleerd; een taalkunstwerkje.


Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Provocerende Distractie: De Donkere Kanten van Onze Mobiele Vrienden

A
De titel is te ingewikkeld
B
De titel is informatief.
C
De titel maakt de lezer nieuwsgierig.
D
De titel is een taalkunstwerkje

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Technologie in de zorg; een ijzersterke oplossing
A
De titel maakt de lezer nieuwsgierig.
B
De titel is informatief.
C
De titel is saai
D
De titel is als een taalkunstwerkje

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Worden hangjongeren goed begrepen?
A
De titel voldoet niet aan de eisen.
B
De titel is informatief.
C
De titel maakt de lezer nieuwsgierig.
D
De titel is als een taalkunstwerkje

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Veganisme ontmaskerd: Het duistere pad van planteneters
A
De titel is min of meer gelijk aan het standpunt
B
De titel is informatief.
C
De titel maakt de lezer nieuwsgierig.
D
De titel is als een taalkunstwerkje geformuleerd

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Het zorgwekkende verschijnsel: ‘Raw food’
A
De titel maakt de lezer nieuwsgierig.
B
De titel is informatief.

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vegetariërs zijn vaak ongezonder dan omnivoren.
A
De titel is het standpunt
B
De titel is informatief.
C
De titel maakt de lezer nieuwsgierig.
D
De titel is origineel

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vlees noch vis
(tekst gaat over vegetarisch eten)
A
De titel maakt de lezer nieuwsgierig.
B
De titel is informatief.
C
De titel is origneel
D
De titel is als een taalkunstwerkje

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De winstmachine
A
De titel is origineel
B
De titel is informatief.
C
De titel maakt de lezer nieuwsgierig.
D
De titel is als een taalkunstwerkje

Slide 12 - Quizvraag

origineel: het woord bestaat niet
taalkunst: zelf bedacht
informatief: waar zou dit over gaan
De toekomst van bodypositivity-onderwijs
A
Het standpunt staat min of meer in de titel
B
De titel is informatief.
C
De titel maakt de lezer nieuwsgierig.
D
Duidelijk waar de tekst over zal gaan

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De vervuiler betaalt
A
De titel maakt de lezer nieuwsgierig.
B
De titel is informatief.

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vrouwen nog altijd buitenspel gezet (tekst gaat over loonkloof)
A
De titel maakt de lezer nieuwsgierig.
B
De titel is informatief.
C
D
de titel is origineel

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Intelligent maar lui door ai
A
De titel maakt de lezer nieuwsgierig.
B
De titel is informatief.

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Stijlmiddelen
https://www.youtube.com/watch?v=D4h5O_ZRxXw
Theorie

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hyperbool
Een hyperbool is een sterke overdrijving.
We hebben ons kapot gelachen.
Zijn ogen vielen uit zijn kassen toen hij zag dat iemand zijn auto had gestolen.

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Eufemisme, understatement, litotes
Eufemisme: Verzachtende uitdrukking (om een pijnlijke situatie te verzachten, of om te voorkomen dat je iemand kwetst).
  • 'Een deel van het personeel zal moeten afvloeien.' of 'Hij moest zijn hond laten inslapen.'

Understatement
: afzwakking die versterkt door de context (geschreven) of de toon (gesproken).
  • 'Kijk naar die dikke auto. Zij heeft wel een paar centen' (je bedoelt: 'Zij is rijk'.)

Litotes: een bijzondere vorm van een understatement. Je ontkent het tegenovergestelde.
  • Ze zijn niet arm. (Je bedoelt: Ze zijn rijk.)




Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Paradox
Een paradox is een schijnbare tegenstelling. Hij bestaat uit een combinatie van dingen die op het eerste gezicht niet kan, maar die, als je nog eens nadenkt, wel degelijk mogelijk is.

Een voorbeeld: ‘Kalm aan, en rap een beetje!’
Op het eerste gezicht lijkt deze zin niet logisch omdat ‘kalm’ en ‘rap’ een tegenovergestelde betekenis hebben. Wanneer je iets langer nadenkt en de zin nogmaals lees, dan staat er eigenlijk dat iemand snel rustig moet worden.


Schrijven is de kunst van het schrappen.
Weinig alcohol kan te veel zijn.
Hoe gespecialiseerder iemand is, des te minder kan hij.

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Retorische vraag

Een retorische vraag is een vraag waarop je geen antwoord verwacht. Het antwoord zit namelijk in de vraag opgesloten.


Een leraar tegen z’n klas: ‘Denk je dat ik dit nog een keer ga uitleggen?’
Liggen we hier niet lekker?
Hebben wij dat niet allemaal wel eens gewild?


Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Antithese, paradox, repetitio

Een antithese  is een tegenstelling. Het gaat om twee verschillende zaken.

Mooi lijkt immers mooier naast lelijk, goed beter naast slecht.

  • Zij steunden elkaar door dik en dun.

Een paradox is een schijnbare tegenstelling.

  • Kalm aan en rap een beetje. /  Je beste vriend kan je ergste vijand zijn.

En repetitio is een herhaling van woorden.
  • Het is zo druk, druk, druk.
  • Nee, nee en nog eens nee. 

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Drieslag: een opsomming van drie woorden, zinnen of zinsdelen:
  • Bloed, zweet en tranen
Climax: een steeds sterker wordende reeks:
  • Je hebt goed, je hebt beter, je hebt het beste (reclame)
Anti-climax: een steeds zwakker wordende reeks:
  • Vorige week zag ik een fantastische film, nou ja, hij was mooi, ach, best wel goed.
Tautologie: je zegt twee woorden met eenzelfde betekenis, meestal van dezelfde woordsoort. Als stijlfiguur benadruk je en is het niet overbodig.
  • Nooit ofte nimmer zal hij dat nog doen.
Pleonasme: je herhaalt een woord dat een eigenschap van een ander woord herhaalt. Als stijlfiguur voegt het iets toe en is het niet overbodig.
  • Het groene gras lag er prachtig bij.

Drieslag, climax, anti-climax, tautologie, pleonasme

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welk stijlfiguur herken je hier?
'In Nederland regent het 29 van de 30 dagen.'
A
Hyperbool
B
Eufemisme
C
Paradox

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk stijlfiguur herken je?

'Hij staat daar maar eenzaam en alleen op de hoek van de straat te wachten.'
A
Eufemisme
B
Hyperbool
C
Pleonasme
D
Tautologie

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk stijlfiguur herken je?

'De dagen verstrijken in een lichte waas, we worden dronken zonder ook maar een druppel te drinken.'
A
Hyperbool
B
Paradox

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk stijlfiguur herken je hier? Gisteren hebben we opa naar zijn laatste rustplaats gebracht.
A
Hyperbool
B
Eufemisme
C
Pleonasme

Slide 27 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een retorische vraag?
A
Een vraag waarop geen antwoord wordt verwacht
B
Een vraag waarop je geen antwoord kunt geven
C
Een vraag waar je niets van snapt
D
Een vraag die je niet mag stellen

Slide 28 - Quizvraag

Voorbeeld:

Doe je voorzichtig?
Formuleren
https://www.youtube.com/watch?v=ANcIuWaYzRM&t=4s


Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De jongen ______________ ik je vertelde, heeft zwart haar.
A
waarover
B
over wie
C
daarover
D
over die

Slide 30 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke zin is juist?
A
Hans geeft aan hun een snoepje
B
Hans geeft hun een snoepje
C
Hans geeft hen een snoepje
D
Hans geeft aan hen een snoepje

Slide 31 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Lot is fel gekant ... het nieuwe beleid van de regering.
A
aan
B
voor
C
tegen
D
met

Slide 32 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Toen de leden van de Raad van Elf verschenen, gaf de burgemeester ___________ de sleutel van Breda.
A
hen
B
hun

Slide 33 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe noem je de woorden die twee hoofdzinnen met elkaar verbinden?
A
onderschikkende voegwoorden
B
nevenschikkende voegwoorden

Slide 34 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke 5 zijn nevenschikkende voegwoorden?
A
want, en, dus, of, maar
B
toen, hoewel, omdat, mits, zodra

Slide 35 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Dat bedrijf heeft .... geloofwaardigheid verloren.
A
zijn
B
haar

Slide 36 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Dat is het beste ..... ik ooit gedaan heb.
A
dat
B
wat
C
dit
D
die

Slide 37 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De vliegmaatschappij verloor al haar klanten na het ongeluk .
A
Goed
B
Fout

Slide 38 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De media ..... veel aandacht aan die affaire.
A
besteden
B
besteedt

Slide 39 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Welke bewering(en) is / zijn juist?



A
De titel van het radioprogramma Langs de lijn en omstreken bevat een voorzetseluitdrukking.
B
Een voorzetseluitdrukking is een combinatie van een voorzetsel, een lidwoord en een bijvoeglijk naamwoord.
C
Voorzetseluitdrukkingen kom je vooral tegen in formele teksten.
D
Voorzetseluitdrukkingen kun je soms vervangen door een enkel voorzetsel.

Slide 40 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De studenten moesten via een staalkabel een sloot oversteken. Wat hun overigens enorm tegenviel.
A
de zinnen zijn juist begrensd
B
de zinnen zijn onjuist begrensd

Slide 41 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk leesteken gebruik je meestal vóór onderschikkende voegwoorden?
A
een dubbele punt
B
een komma
C
een punt
D
een puntkomma

Slide 42 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Les 3/12

Slide 43 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies