1. Grammatica: woordvolgorde in samengestelde zinnen (Judith)
2. Onderwerp 'Suriname' (Rogier)
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1
In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 60 min
Onderdelen in deze les
Wat gaan we vandaag doen?
1. Grammatica: woordvolgorde in samengestelde zinnen (Judith)
2. Onderwerp 'Suriname' (Rogier)
Slide 1 - Tekstslide
Het hoogtepunt van de week!
Wat is het hoogtepunt van jouw week?
Deel het met de groep! :)
Slide 2 - Tekstslide
Lesdoelen
1. Je leert samengestelde zinnen maken.
2. Je gebruikt hierbij de goede woordvolgorde.
3. Je kunt passende voegwoorden in een samengestelde zin zetten.
Slide 3 - Tekstslide
Maak van twee zinnen één lange zin door ze te verbinden met het verbindingswoord 'en': Maria heeft een boek geleend. Ze leest daar dagelijks in.
Slide 4 - Open vraag
Hoeveel persoonsvormen (verbos) staan er in de zin?
Maria heeft een boek geleend en ze leest daar dagelijks in.
A
Geen
B
1
C
2
D
3
Slide 5 - Quizvraag
Samengestelde zinnen
Wanneer je van twee (korte) zinnen één lange zin maakt, noem je die zin een samengestelde zin.
VOORBEELD:
Ik loop naar de bakker. Ik koop een brood.
Ik loop naar de bakker en ik koop een brood.
Slide 6 - Tekstslide
In iedere zin staat een persoonsvorm. Zinnen met twee persoonsvormen noem je samengestelde zinnen.
Bij elke persoonsvorm hoort een onderwerp. In samengestelde zinnen staan dus ook twee onderwerpen.
Slide 7 - Tekstslide
In een samengestelde zin kunnen naast de persoonsvormen nog meer werkwoorden staan. VB: De fietserwil (pv) graag doorrijden (geen pv), maar de wegis(pv)geblokkeerd (geen pv).
Slide 8 - Tekstslide
Met een voegwoord, zoals en, maar, omdat of want, kun je van twee korte zinnen een samengestelde zin maken. VOORBEELD: Kim leest een boek. Rick leest een stripverhaal. Kim leest een boek, maar Rick leest een stripverhaal.
Slide 9 - Tekstslide
Soms verandert de volgorde van de woorden in het tweede deel van de zin (de bijzin).
VOORBEELD: Giel zit op basketbal. Hij houdt van sporten. Giel zit op basketbal, omdat hij van sporten houdt.
Slide 10 - Tekstslide
Bij welke voegwoorden blijft de woordvolgorde hetzelfde?
A
en maar want omdat of
B
maar en of want dus
C
en maar tenzij of als
D
en maar want omdat als
Slide 11 - Quizvraag
De volgorde verandert NIET bij:
1. en Ik houd van koffie en ik houd van thee.
2. maar Ik houdvan koffie, maar ik houniet van thee.
3. want Ik houdvan koffie, want ik worddan wakker.
4. of Je houdtvan koffie of je houdtvan thee.
5. dus Ik houdalleen van koffie, dus ik houdniet van thee.
Slide 12 - Tekstslide
Volgorde
Bij de meeste voegwoorden verandert de woordvolgorde: het werkwoord komt achteraan in de tweede zin (de bijzin).
Ik houd van voetbal, terwijl ikniet van paardrijden houd.
Ik zitop school, omdat ikiets wil leren.
Slide 13 - Tekstslide
Tot slot...
Als je de zin begint met de bijzin, verandert ook de volgorde in de hoofdzin. Het onderwerp en de persoonsvorm draaien om:
Ze gaatnaar het feesthoewel ze niet van feestenhoudt.
Hoewel zeniet van feesten houdt, gaat zenaar het feest.
Slide 14 - Tekstslide
Verbind de losse zinnen met een passend voegwoord, zodat je één goede zin krijgt. Je mag de woordvolgorde veranderen. Kies uit: daarom - maar - want - zodat
Timothy vindt vissen erg leuk. Hij houdt van buiten zijn.
Slide 15 - Open vraag
De volgorde in de tweede zin verandert NIET.
De volgorde in de tweede zin verandert WEL.
en
maar
terwijl
omdat
zodat
dus
want
Slide 16 - Sleepvraag
Welke zin is NIET goed?
A
Ik houd van jou, want je bent lief.
B
Ik houd van mijn broer omdat hij is lief.
C
Ik lees de krant terwijl ik muziek luister.
D
Ik ga naar school zodat ik veel kan leren.
Slide 17 - Quizvraag
In Nederland leren kinderen fietsen...
A
...zodra ze vijf jaar zijn.
B
...zodra ze zijn vijf jaar.
C
...doordat ze vijf jaar zijn.
D
...doordat ze zijn vijf jaar.
Slide 18 - Quizvraag
Zelf zinnen maken
Je ziet zo twee losse zinnen.
Maak daarmee zelf drie samengestelde zinnen met de drie gegeven voegwoorden.
Les op de betekenis en de woordvolgorde!
Slide 19 - Tekstslide
Jan werkt in de pizzeria. Jan heeft geen tijd voor huiswerk. omdat dus want
Slide 20 - Open vraag
Voorbeelden van goede zinnen
Jan werktin de pizzeria, dus Jan heeftgeen tijd voor huiswerk.
Jan heeftgeen tijd voor huiswerk, want Jan werkt in de pizzeria.
Jan heeftgeen tijd voor huiswerk, omdat Janin de pizzeria werkt.
Omdat Janin de pizzeria werkt, heeft Jangeen tijd voor huiswerk.