Pincode paragraaf 2.2: Waarom zou je sparen?

1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo lwoo, b, kLeerjaar 2

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Paragraaf 2.2: Waarom zou je sparen?

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Video

Leerdoelen
In deze les leer je:
  • Welke redenen er zijn om te sparen
  • Wat rente is
  • Hoe je rente berekent
  • Wat de functies van geld zijn


Slide 4 - Tekstslide

Heb jij wel eens ergens voor gespaard?

Slide 5 - Open vraag

Waarom spaar jij wel of niet?

Slide 6 - Open vraag

Sparen
Sparen betekent dat je je geld niet nu uitgeeft, maar bewaart voor later. Dit kan in je spaarpot of bij de bank.

Redenen om te sparen:
1. Je spaart voor een doel: bijvoorbeeld extra geld voor op vakantie.
2. Je spaart uit voorzorg: bijvoorbeeld voor als je telefoon kapot gaat.
3. Je spaart voor de rente.

Slide 7 - Tekstslide

Om welke reden spaart Daan?
Daan spaart omdat hij een scooter wil kopen als hij 16 wordt.
A
Sparen voor een doel
B
Sparen uit voorzorg
C
Sparen voor de rente

Slide 8 - Quizvraag

Om welke reden spaart Rita?
Rita spaart voor als haar wasmachine kapot gaat.
A
Sparen voor een doel
B
Sparen uit voorzorg
C
Sparen voor de rente

Slide 9 - Quizvraag

Rente
Rente is een vergoeding die je krijgt van de bank omdat je er spaart.
 
De rente is een bepaald percentage per jaar.

Slide 10 - Tekstslide

Wat is het voordeel van sparen bij een bank?

Slide 11 - Open vraag

Rente berekenen
Rentebedrag per jaar = spaarbedrag ÷ 100 x percentage

Voorbeeld
Op je spaarrekening staat € 225. Je krijgt 1,2% rente per jaar. Bereken het bedrag dat je na 1 jaar aan rente krijgt.
De som is:  1,2% van € 225 = …
Berekening:   € 225 ÷ 100 × 1,2 = € 2,70

Slide 12 - Tekstslide

Geldfuncties
Geld gebruik je op verschillende manieren. Je noemt dat de geldfuncties.

Er zijn verschillende geldfuncties:
Ruilmiddel: wanneer je iets koopt.
Spaarmiddel: wanner je geld bewaart om later uit te geven.
Rekenmiddel: wanneer je de waarde van iets in geld aangeeft.

Slide 13 - Tekstslide

Je hebt een krantenwijk. Het geld dat je hiermee verdient zet je op een spaarrekening.
Je gebruikt geld als
A
Ruilmiddel
B
Spaarmiddel
C
Rekenmiddel

Slide 14 - Quizvraag

Je koopt een broek. Je betaalt contant.
Je gebruikt geld als
A
Ruilmiddel
B
Spaarmiddel
C
Rekenmiddel

Slide 15 - Quizvraag

Bedenk een voorbeeld waarbij jij geld gebruikt als rekenmiddel?

Slide 16 - Open vraag

Kader
De leerlingen met Kaderniveau maken ook de volgende opdrachten. 

Slide 17 - Tekstslide

Spaarrekeningen vergelijken
  • Om spaarrekeningen met elkaar te vergelijken kijk je naar de rente. 
  • Soms maakt een bank gebruik van 1 rentepercentage. 
  • Soms is het rentepercentage afhankelijk van jouw spaarbedrag. 
  • Het heeft ook te maken met de termijn dat jij jouw spaargeld vastlegt. 

Slide 18 - Tekstslide

Wanneer wordt het aantrekkelijk
om te kiezen voor 'Extra sparen'?

Slide 19 - Open vraag

Leerdoelen
In deze les leer je:
  • Welke redenen er zijn om te sparen
  • Wat rente is
  • Hoe je rente berekent
  • Wat de functies van geld zijn


Slide 20 - Tekstslide

Wat heb jij vandaag geleerd? Schrijf zo veel mogelijk dingen op!

Slide 21 - Open vraag

Wat vond je lastig? Schrijf dit onderwerp op! Dan gaan we het hier de volgende les nog even over hebben!

Slide 22 - Open vraag

Aan de slag!
- Maak nu paragraaf 2.2 in het werkboek op blz. 58 t/m 62 (Kader  maakt ook blz. 63)

Klaar => maak een keuze
- Herhalingsopdrachten (paragraaf 2.2 op blz. 85)
- Plusopdrachten (paragraaf 2.2 op blz. 88)



Slide 23 - Tekstslide

Pincode paragraaf 2.2: Waarom zou je sparen?

Slide 24 - Tekstslide