Modalverben wiedrhollung Präsens- erklärung Präteritum

H4 - 
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 3-5

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

H4 - 

Slide 1 - Tekstslide

werken aan PO
Je kunt de modale werkwoorden in de ovt vervoegen






zusammen  

Duits 4H K64

Hoe ging het 

zie SOM
Aufgabe 17+18+19
Wil je zelfstandig werken dan open Lessonup KLascode: cgusn vanaf dia 21

Slide 2 - Tekstslide

Wiederholung 
Wiederholung Grammatik  S.124
Modalverben inm Präsens. 


timer
10:00

Slide 3 - Tekstslide

Modalverben
im Präsens (o.t.t.) 

Slide 4 - Tekstslide

Wat zijn Modalverben?
Dit zijn werkwoorden die in een zin aangeven met welk 'gevoel' iets gebeurt. We kennen de volgende Modalverben in het Duits:
  • dürfen: mogen, toestemming hebben
  • können: kunnen, in staat zijn
  • mögen: mogen, leuk vinden, lusten, houden van
  • müssen: moeten, (noodzakelijk, vanzelfsprekend)
  • sollen: moeten (van iemand anders)
  • wollen: willen


Slide 5 - Tekstslide

Merkmale Modalverben im Präsens
 Modalverben hebben in de o.t.t. drie kenmerken:

1. meervoud vervoeg je zoals altijd (esttenten-regel).

2. Ich & er/sie/es -vorm krijgen geen uitgang

3 Klinkerverandering bij ich, du, er/sie/es (sollen niet)

Slide 6 - Tekstslide

dürfen
können
mögen
müssen
wollen
sollen
wissen
ich
darf
kann
mag
muss
will
soll
weiß
du
darfst
kannst
magst
musst
willst
sollst
weißt
er, sie, es
darf
kann
mag
muss
will
soll
weiß
wir
dürfen
können
mögen
müssen
wollen
sollen
wissen
ihr
dürft
könnt
mögt
müsst
wollt
sollt
wisst
sie, Sie
dürfen
können
mögen
müssen
wollen
sollen
wissen
Modalverben im Präsens (o.t.t.) 

Slide 7 - Tekstslide

Modalverben
 Präteritum (o.v.t.)

Slide 8 - Tekstslide

Merkmale Modalverben Präteritum
 Modalverben hebben in de o.v.t.  kenmerken:


1. nergens een umlaut!

2. vervoeging zoals bij zwakke werkwoorden o.v.t. 
   (stam + uitgang te, test, te, ten, tet, ten)
 

Slide 9 - Tekstslide

dürfen
können
mögen
müssen
wollen
sollen
wissen
ich
durfte
konnte
mochte
musste
wollte
sollte
wusste
du
durftest
konntest
mochtest
musstest
wolltest
solltest
wusstest
er, sie, es
durfte
konnte
mochte
musste
wollte
sollte
wusste
wir
durften
konnten
mochten
mussten
wollten
sollten
wussten
ihr
durftet
konttet
mochtet
musstet
wolltet
solltet
wusstet
sie, Sie
durften
kontten
mochten
mussten
wollten
sollten
wusstet
Modalverben im Präteritum (o.v.t.) 

Slide 10 - Tekstslide

Modale werkwoorden verleden tijd


(können)
ich
konn-te
du
konn- test 
er/sie/es
konn-te
wir
konn- ten
ihr
konn - tet 
sie/Sie
konn - ten

Slide 11 - Tekstslide

Er ________ das Buch nicht finden.
A
konn
B
Könn
C
konnte
D
könnte

Slide 12 - Quizvraag

Die Lehrerin sagte, ihr _______ die Hausaufgaben machen!
A
solltet
B
musstet
C
sollet
D
müsset

Slide 13 - Quizvraag

Hausaufgaben _______ gemacht werden!
A
müssten
B
müten
C
mussten
D
muten

Slide 14 - Quizvraag

selbständig arbeiten
Aufgabe 15 bis 22 Seite 173-176

Slide 15 - Tekstslide

                Evaluatie van de les


Slide 16 - Tekstslide

Nächste Stunde
Grammatik H  KApitel 4 Seite 196-200

Slide 17 - Tekstslide