Schooltaalwoorden

Welkom!
  • Uitleg over woorden.
  • Oefenen met woorden.
  • Vragen aan jullie.
1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsPraktijkonderwijsLeerjaar 2

In deze les zitten 37 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Welkom!
  • Uitleg over woorden.
  • Oefenen met woorden.
  • Vragen aan jullie.

Slide 1 - Tekstslide

Doel van de les
  • Na deze les weet je van een aantal woorden de betekenis.
  • Je kunt deze woorden ook zelf gebruiken.

Slide 2 - Tekstslide

Wat betekent dat woord?
Waarom is het handig om de betekenis
van woorden te weten?

Slide 3 - Tekstslide

Voorbeeld:


Je bestelt in een restaurant een pizza.

Slide 4 - Tekstslide

Maar:
...als de ober niet weet
wat een pizza is, krijg
 je misschien dit.

Slide 5 - Tekstslide

Wat betekent:

Slide 6 - Tekstslide

Echo
  • Weerkaatsen van geluid.
  • Een type onderzoek in het ziekenhuis.

Slide 7 - Tekstslide

Schrijf maar op.
Schrijf een zin op waar het woord echo in voorkomt.

Slide 8 - Tekstslide

Welke zin heb je gemaakt?

  • Ik riep in de put: Mark! Uit de put klonk de echo: ark, ark, ark!!!

Slide 9 - Tekstslide

Exclusief
  • Niet inbegrepen.
  • Uitsluitend voor...
  • Chic.

Slide 10 - Tekstslide

Schrijf maar op.
Schrijf een zin op waar het woord exclusief in voorkomt.

Slide 11 - Tekstslide

Welke zin heb je gemaakt?

  • Dit bedrag is exclusief btw.
  • De Telegraaf had een exclusief interview met rapper Boef.
  • Zij ziet er chic uit met haar exclusieve kleding.

Slide 12 - Tekstslide

Kwantiteit
  • Hoeveelheid.
  • Grootte.

Slide 13 - Tekstslide

Schrijf maar op.
Schrijf een zin op waar het woord kwantiteit in voorkomt.

Slide 14 - Tekstslide

Welke zin heb je gemaakt?

  • Als het over snoep gaat, ben ik alleen geïnteresseerd in de kwantiteit.

Slide 15 - Tekstslide

Cheque
  • Manier van betalen.
  • Betalingsopdracht.

Slide 16 - Tekstslide

Schrijf maar op.
Schrijf een zin op waar het woord cheque in voorkomt.

Slide 17 - Tekstslide

Welke zin heb je gemaakt?

  • Ik schrijf een cheque voor je uit.

Slide 18 - Tekstslide

Failliet
  • Bankroet.
  • Kan zijn/haar schulden niet meer voldoen.

Slide 19 - Tekstslide

Schrijf maar op.
Schrijf een zin op waar het woord failliet  in voorkomt.

Slide 20 - Tekstslide

Welke zin heb je gemaakt?

  • Het bedrijf ging failliet en moest zijn deuren sluiten.

Slide 21 - Tekstslide

Auteur
  • Schrijver.

Slide 22 - Tekstslide

Schrijf maar op.
Schrijf een zin op waar het woord auteur in voorkomt.

Slide 23 - Tekstslide

Welke zin heb je gemaakt?

  • De auteur signeerde zijn boek.

Slide 24 - Tekstslide

Reptiel
  • Koudbloedig dier.
  • Slang.
  • Krokodil.
  • Schildpad.

Slide 25 - Tekstslide

Schrijf maar op.
Schrijf een zin op waar het woord reptiel in voorkomt.

Slide 26 - Tekstslide

Welke zin heb je gemaakt?


  • Het reptiel genoot van de zon.

Slide 27 - Tekstslide

Uurwerk
  • Horloge.
  • Klok.
  • Iets wat de tijd aangeeft.

Slide 28 - Tekstslide

Schrijf maar op.
Schrijf een zin op waar het woord uurwerk in voorkomt.

Slide 29 - Tekstslide

Welke zin heb je gemaakt?

  • Het uurwerk gaf de juiste tijd aan.

Slide 30 - Tekstslide

Geraamte
  • Alle botten van een dier of van een mens (skelet).

Slide 31 - Tekstslide

Schrijf maar op.
Schrijf een zin op waar het woord geraamte in voorkomt.

Slide 32 - Tekstslide

Welke zin heb je gemaakt?

  • Het geraamte van de man was zichtbaar op de röntgenfoto.

Slide 33 - Tekstslide

Welvaart
  • Toestand van voorspoed.
  • Als je kunt kopen wat je wilt met het geld dat je verdient.

Slide 34 - Tekstslide

Welke zin heb je gemaakt?
  • De zwerver riep: welvaart voor iedereen!

Slide 35 - Tekstslide

Schrijf maar op.
Schrijf een zin op waar het woord welvaart in voorkomt.

Slide 36 - Tekstslide

Vragen aan jullie.

Slide 37 - Tekstslide