Serie en Parallel (5.1)

Elektriciteit
1 / 51
volgende
Slide 1: Tekstslide
NatuurkundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 51 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Elektriciteit

Slide 1 - Tekstslide

Elektriciteit

Slide 2 - Woordweb

Als er een elektrische stroom loopt, wordt een draad warm.
Een gloeilamp is hier een goed voorbeeld van

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

De wet van Ohm
R=IU
weerstand=stroomsterktespanning
R weerstand in Ohm (    )
U spanning in Volt (V)
I stroomsterkte in Ampère (A)
Ω
Als de temperatuur geen rol speelt:
Een recht evenredig verband tussen spanning en stroom

Slide 5 - Tekstslide

voorbeelden van een spanningsbron

  • batterij
  • elektromotor
  • accu
  • dynamo
  • (dus geen stopcontact !)

Slide 6 - Tekstslide

Lading
De meeste objecten zijn normaal gesproken neutraal geladen
  • Neutraal = niet positief en niet negatief

Een object kan elektronen kwijt raken of erbij krijgen
  • Elektronen zijn negatief geladen
  • Als een object elektronen kwijt raakt, zal het object positief geladen zijn
  • Als een object elektronen erbij krijgt, zal het object negatief geladen zijn

Slide 7 - Tekstslide

Spanning 
Elektronen zijn allemaal negatief geladen. Daarom stoten ze elkaar af

 

Als je heel veel elektronen bij elkaar hebt, ontstaat er een spanning omdat ze elkaar sterk afstoten.
  • Te veel elektronen = negatieve spanning (- pool)

Als je te weinig elektronen hebt, is er juist een te kort aan elektronen en worden ze juist aangetrokken
  • Te weinig elektronen = positieve spanning (+ pool)

Slide 8 - Tekstslide

Ontstaan van stroom
Als je de minpool via een geleider (zoals stroomdraad) in contact brengt met de pluspool zullen de elektronen zich naar de pluspool verplaatsen
 
Deze verplaatsing van elektronen gaan van – naar +

De mate waarin elektronen zijn samengeperst noemen we de spanning

Hoe groter de spanning, hoe meer energie er vrij komt wanneer de elektronen door de stroomkring gaan stromen


Slide 9 - Tekstslide

Elektrische stroom
De bewegende elektronen met hun negatieve lading gaan van – naar +

Vroeger dacht men dat het andersom was, en daarom gaat de stroom juist van + naar –
  • Vroeger wist men nog niet wat elektronen waren
  • Toen elektronen ontdekt waren, werd besloten om aan te blijven nemen dat de stroom van + naar – gaat, hoewel elektronen toch echt van – naar + gaan

Elektrische stroom: De bewegende lading die in een stroomkring van + naar – stroomt


Slide 10 - Tekstslide

Spanning en stroom meten 
Een ampèremeter wil de stroom in een schakeling meten, daarom sluit je een ampèremeter in serie aan


Een voltmeter wil het verschil van de spanning in een schakeling meten, daarom sluit je een ampèremeter parallel aan

Slide 11 - Tekstslide

Elektronische zekering
Smeltveiligheid

Slide 12 - Tekstslide

Schakelingen en veiligheid
Overbelasting:te veel apparaten aangesloten
Kortsluiting:directe verbinding tussen de + en –
Meterkast: Smeltzekering 16A per groep
Aardlekschakelaar (30 mA)
Hoofdschakelaar
Jouw lichaam werkt op elektrische stroompjes
Wisselspanning is gevaarlijker dan gelijkspanning


Slide 13 - Tekstslide

Een batterij wordt aangesloten op een geleider.
Er staat nu "spanning over de geleider".
Daardoor loopt er "stroom door de draad".


Bij een lage spanning loopt er weinig stroom.
Bij een hoge spanning 
loopt er een hoge stroom.
Dit geldt alleen als we twee keer dezelfde geleider hebben!

Slide 14 - Tekstslide

Wat zijn de taken van apparaten?
  • Informatie verwerken
  • verlichten
  • bewegen
  • verwarmen

Slide 15 - Tekstslide

Wat is er nodig om elektrische apparaten te laten werken?
A
een gesloten stroomkring
B
een stroombron
C
elektriciteitsdraden
D
een schakelaar

Slide 16 - Quizvraag

belangrijke tekens 
zie ook tabel 17 van je binas

Slide 17 - Tekstslide

Schakelingen

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Link

Welke deeltjes stromen er door een elektriciteitsdraad? 
  • Elektrische stroom in een draad bestaat uit bewegende elektronen.
  • Welke kant stromen de elektronen op?
  • Van de plus naar de minpool



Slide 21 - Tekstslide

Serieschakeling
spanning:
  Ubron = + U1 + U2 + U3

Slide 22 - Tekstslide

Parallelschakeling
spanning:
  Ubron = U1 = U2 =U3

Slide 23 - Tekstslide

Serie en Parallelschakelingen
  • Elk elektron bevat lading die je uitdrukt in Volt.
  • Ampère is aantal elektronen dat per seconde langsstroomt.
  • Het vermogen kun je berekenen met  
  • elektrisch vermogen = spanning ∙ stroomsterkte 
  • P = U ∙ I



Slide 24 - Tekstslide

Elektrische energie



P = vermogen in watt (W) of in joule per seconde
t = tijd in seconden (s)
E = energieverbruik in joule
E=Pt

Slide 25 - Tekstslide

Elektrische energie
Elektrische energie = vermogen x tijd
E = P x t
E = energieverbruik in kWh of in J
P = vermogen in kW
t = tijd in uur (h)

Slide 26 - Tekstslide

Serieschakeling
parallelschakeling

Slide 27 - Tekstslide

Serie schakeling: 1 lange stroomkring.
Parallel schakeling: verschillende stroomkringen
6V
V?       V?       V?
6V             
V?        V?       V?
0,6A
A?                                    A?
0,6A
A?                A?        A?        A?

Slide 28 - Tekstslide

Een gloeilamp heeft een vermogen van 60 W. Door de lamp loopt een stroomsterkte van 5 A. Op welke spanning is de lamp aangesloten?
A
300 V
B
12 V
C
0,08 V

Slide 29 - Quizvraag

Bereken  het energieverbruik na 20 minuten.
geg:
gevr:
uitw:
3,0V  0,6A

Slide 30 - Tekstslide

Bereken het energieverbruik na 20 minuten.
geg:
gevr:
uitw:
4,0V  
0,3A

Slide 31 - Tekstslide

Een strijkijzer werkt op een netspanning van 230 volt. Het typeplaatje van het strijkijzer staat hiernaast. Hoe groot is de stroomsterkte door het strijkijzer?
A
60 Hz
B
800 W
C
3,5 A
D
0,3 A

Slide 32 - Quizvraag

Ampère en voltmeter aansluiten - schema
1

Slide 33 - Tekstslide

Neem het schema over in je schrift en teken op de juiste plaats de voltmeter en de ampèremeter.

Slide 34 - Tekstslide

Uitwerking 

Slide 35 - Tekstslide

Thuis draait er een wasmachine van 1500 W, de tv staat aan 800 W en je zingt hard mee met het karaokesysteem 220 W. Bereken de stroomsterkte.

Slide 36 - Tekstslide

De grootheid en eenheid van spanning is
A
I in Ampere
B
I in Volt
C
U in Ampere
D
U in Volt

Slide 37 - Quizvraag

Een mobile telefoon heeft een vermogen van 4,0W. Jantje wordt gebeld en heeft een gesprek gedurende 3 min en 24 sec. Wat is de energie die de telefoon heeft verbruikt in W/s

Slide 38 - Tekstslide

De grootheid en eenheid van stroomsterkte is:
A
I in Ampere
B
I in Volt
C
U in Ampere
D
U in Volt

Slide 39 - Quizvraag

Bij een spanning van 230 V gebruikt een flinke flatscreen-tv 155 joule. Bereken de stroomsterkte naar de flatscreen.

Slide 40 - Tekstslide

Voor een serie schakeling geldt:
A
Itot=I1=I2=....
B
Itot=I1+I2+...
C
Utot=U1+U2+....
D
Utot=U1=U2=...

Slide 41 - Quizvraag

Bereken het maximale vermogen dat het oplaadstation van de foto kan leveren.

Slide 42 - Tekstslide

Wat weet je van stroom in een parallel schakeling?
A
Het is overal hetzelfde
B
Stroom in vertakking is minder dan in hoofdtak
C
Er zit geen regel aan

Slide 43 - Quizvraag

Een stadion wordt verlicht met lampen in vier lichtmasten. In elke mast zitten 59 lampen van elk 2000 W. Bij een gemiddelde wedstrijd branden de lampen 3,5 uur lang. 1 kWh kost € 0,19. Hoe duur is dat?

Slide 44 - Tekstslide

Een zekering beveiligt tegen
A
overbelasting
B
kortsluiting
C
Brand
D
overbelasting en kortsluiting

Slide 45 - Quizvraag

Op de kWh meter staat aangegeven dat de oven 3,5 kWh heeft verbruikt tijdens het bakken van een cake. De cake heeft 1 uur en 33 min in de oven gestaan. Bereken het vermogen van de oven.

Slide 46 - Tekstslide

Als je deze stekker in het stopcontact
steekt valt de stroom uit.
Wat is er gebeurd?
A
elektriciteitsdraden zijn gesmolten
B
de aardlekschakelaar is uitgeschakeld door kortsluiting
C
er is een zekering doorgebrand/uitgegaan door overbelasting
D
er is een zekering doorgebrand/uitgegaan door kortsluiting

Slide 47 - Quizvraag

Waarom krijgen was-droog combinaties vaak een 'eigen groep'?
A
Hogere spanning
B
Hoge stroom
C
Werkt met water
D
Grotere kans op kortsluiting

Slide 48 - Quizvraag

Wat doet een aardlekschakelaar
A
Schakelaar die iets uit of aan zet.
B
Schakelt de stroom uit van een groep zodra er ergens stoom lekt.
C
Daarmee kan je meten hoeveel stroom er in de aarde zit.
D
Alle antwoorden zijn goed.

Slide 49 - Quizvraag

Je speelt 1,50 uur met je spelcomputer. Die heeft een vermogen van 60,0 W.
Bereken het energiegebruik in kWh en in kJ.

Slide 50 - Tekstslide

Huiswerk
Bestudeer § 1 en 2 goed!

Slide 51 - Tekstslide