Code + deel 3 Hoofdstuk 12.3

• NT2
• MBO
• Studiejaar 3

Hoofdstuk 12.3 Deelnemen aan een werkoverleg

1. Je bent voorzitter van een werkoverleg. Je wilt iemand (Alexander) vragen om als eerste iets te zeggen. Wat kun je zeggen?

1. Alexander, ik geef jou het woord.
2. Alexander, jij moet beginnen.

2. Je zit in een werkoverleg. Een van de deelnemers, Erik, heeft nog niets gezegd. Je wilt graag zijn mening weten over een bepaald onderwerp. Wat kun je zeggen?

1. Wat heb je ertegen, Erik?
2. Erik, wat vind jij ervan?

3. Je bent voorzitter. Je wilt het overleg afsluiten. Wat kun je zeggen?

1. Als er verder geen vragen meer zijn, dan zijn we klaar.
2. Zijn er nog vragen voordat we verdergaan?

4. Je bent deelnemer aan een overleg. Je denkt hetzelfde als een collega. Wat kun je zeggen?

1. Dat maakt me niets uit.
2. Ik ben het met je eens.

5. Je bent deelnemer aan een werkoverleg. Je vindt iets niet goed. Wat kun je zeggen.

1. Ik vind dat niet goed.
2. Ik vind dat niet zo'n gek idee.

De woorden van hoofdstuk 12, taak 3

Het hotel staat op een prachtige ....................

1. onderbouw
2. stof
3. locatie
4. richting

We ...................... de problemen in onze relatie altijd .....................

1. op, gelost
2. lossen, op
3. hebben, oplossen
4. op, loste

Wij gaan ons huis verbouwen. Volgens de .................... starten we in mei.

1. planning
2. project
3. vervanging
4. favoriet

Iedere arrestant heeft recht op een ................... voor een eerlijk proces.

1. advocaat
2. voorzitter
3. functie
4. inrichting

Pas als je afscheid neemt, .................. je hoeveel je van iemand houdt.

1. verzin
2. steun
3. omschrijf
4. besef

Wie ..................... vandaag de kinderen ...................?

1. weg, brengt
2. heeft, weggebrengt
3. brengt, weg
4. is, wegbrengt

De zwakkere bewoners van deze wijk moeten extra ................... worden.

1. ondergesteund
2. ondersteund
3. geondersteund
4. ondersteunen

Tussen de atleten bestaat .................. veel rivaliteit.

1. onderling
2. stevig
3. netjes
4. overig

Tijdens de ....................... van boze buurtbewoners werd er veel kritiek op de gemeente geuit.

1. inrichting
2. sollicitatie
3. bijeenkomst
4. voorbereiding

Verbindingen en idioom

De docent heeft totaal geen gevoel ................ humor.

Tijdens de stage kan je veel ervaring ......................

De manager is eigenlijk .................... deze baan gerold.

Daan ziet enorm .................... tegen de operatie.

De honden zijn voorlopig zoet ................. hun kluif.

De buren hebben het vaak .................. verhuizen.

Geen van de sollicitanten voldoet .................. de eisen.

werkwoorden in de verleden en voltooide tijd.

Mijn vriendin .................. een tattoo zetten. (laten)

Het overleg is ....................... (mislukken)

Vroeger .................... wij niet fietsen op zondag. (mogen)

De oude man .................... aan de ziekte van Parkinson. (lijden)

Mijn vriendin en ik hebben de hele avond .................... (lachen)

De paus heeft vandaag veel gelovigen ..................... (ontvangen)

De generaal ................... de soldaten om hun moed. (prijzen)

Tijdens de pandemie ..................... er een groot tekort aan mondkapjes. (ontstaan)

Niemand ..................... het antwoord. (raden)