2KGT Hoofdstuk 2: Jij en je geld

Hoofdstuk 2:
Jij en je geld
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo g, tLeerjaar 2

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 2:
Jij en je geld

Slide 1 - Tekstslide

In een winkel heb je een T-shirt gekocht. Bij de betaalautomaat pin je het bedrag van je aankoop.
A
Je hoeveelheid chartaal geld stijgt.
B
Je hoeveelheid giraal geld stijgt.
C
Je hoeveelheid chartaal geld daalt.
D
Je hoeveelheid giraal geld daalt.

Slide 2 - Quizvraag

Je ruilt met je vriend een dvd voor een computergame.
A
Directe ruil
B
Indirecte ruil

Slide 3 - Quizvraag

Je bestelt bij een webshop een paar sportschoenen. Je betaalt ze
meteen.

A
Directe ruil
B
Indirecte ruil

Slide 4 - Quizvraag

Wat is de juiste omschrijving van sparen?
A
A. Sparen betekent dat je geld dat je overhoudt op een spaarrekening bij de bank zet.
B
B. Sparen betekent dat je je geld niet nu uitgeeft, maar bewaart voor later.
C
C. Sparen betekent dat je steeds meer inkomsten hebt.
D
D. Sparen betekent dat je steeds minder uitgaven hebt.

Slide 5 - Quizvraag

Peter spaart voor een scooter. Hij zet al het geld dat hij kan missen op een spaarrekening bij de bank.


A
Peter spaart voor een doel.
B
Peter spaart uit voorzorg.
C
Peter spaart voor de rente.

Slide 6 - Quizvraag

Peter zet al het geld dat hij kan missen op een spaarrekening bij de bank, zodat het geld sneller aangroeit.




A
Peter spaart voor een doel.
B
Peter spaart uit voorzorg.
C
Peter spaart voor de rente.

Slide 7 - Quizvraag

Ramon heeft gezien dat een spelcomputer bij Amazon € 20
goedkoper is dan bij Bol.com.
A
Ramon gebruikt geld als ruilmiddel.
B
Ramon gebruikt geld als rekenmiddel.
C
Ramon gebruikt geld als spaarmiddel.

Slide 8 - Quizvraag

Yara koopt voor € 80 een tweedehands fiets.
A
Yara gebruikt geld als ruilmiddel.
B
Yara gebruikt geld als rekenmiddel.
C
Yara gebruikt geld als spaarmiddel.

Slide 9 - Quizvraag

Uit welke twee delen bestaat de maandtermijn van een lening bij de
bank?
A
Afsluitkosten + aflossen van de lening.
B
Afsluitkosten + rente van de lening.
C
Aflossing + rente voor de lening.
D
Aflossing + een deel om te sparen.

Slide 10 - Quizvraag

Een verzekering sluit je af bij een verzekeringsmaatschappij. Dat is de
A
Verzekeraar
B
Verzekerde

Slide 11 - Quizvraag




Jijzelf bent de verzekeraar/verzekerde.
A
Verzekeraar
B
Verzekerde

Slide 12 - Quizvraag

Daarin staat onder andere hoeveel ... je voor de verzekering moet betalen.
A
Premie
B
Polis

Slide 13 - Quizvraag

Als bewijs van je verzekering ontvang je een ...
A
Premie
B
Polis

Slide 14 - Quizvraag

Als je net je rijbewijs hebt neem je autoverzekering met een ...
A
Hoog eigen risico
B
Laag eigen risico

Slide 15 - Quizvraag

Als je onhandig bent neem je een zorgverzekering met een ...
A
Hoog eigen risico
B
Laag eigen risico

Slide 16 - Quizvraag

Als je bijna nooit ziek bent neem je een zorgverzekering met een ...
A
Hoog eigen risico
B
Laag eigen risico

Slide 17 - Quizvraag

Bij een hoog eigen risico betaal je ook veel premie.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 18 - Quizvraag

Bij een laag eigen risico betaal je meer premie dan bij een hoog eigen risico.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 19 - Quizvraag