Futur

• Frans
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 3

Le futur

herhalen en oefenen

Futur (toekomende tijd met zal/zullen)

Regelmatige werkwoorden op -er/-ir: 

hele werkwoord + uitgang ai/as/a/ons/ez/ont

• Je parlerai = Ik zal praten
• Nous finirons  = Wij zullen eindigen

Regelmatige werkwoorden op -re: 

werkwoord - e + uitgang ai/as/a/ons/ez/ont

• Elle écrira = Zij zal schrijven

Futur (toekomende tijd met zal/zullen)

Bij de onregelmatige werkwoorden gebruik je niet het hele werkwoord, maar een andere stam
die je uit je hoofd moet leren. De uitgangen blijven hetzelfde.

• Avoir = aur-
• Aller = ir- 
• Être = ser- 
• Faire = fer

Nous habitons à Breda.
Staat de zin in de futur?

1. 
2. 

Elle finira ses devoirs.

1. 
2. 

Tu auras un cadeau.

1. 
2. 

Vous serez en retard.

1. 
2. 

Juliette et Camille _________ (préparer) le repas.

1. prépara
2. prépareront

La semaine prochaine, il ___________ (visiter) le nouveau musée.

1. visites
2. visite
3. visitera
4. visiteras

Tu _______________ (prendre) un thé.

1. prendrees
2. prendres
3. prendras
4. prendreas

Ils ... leurs devoirs. (finir)
Vervoeg het werkwoord tussen haakjes in de futur.

Nous ... chez moi. (être)

Mon frère ... en France. (habiter)

Vous ... à qui? (attendre)

Tu ... une pomme. (manger)

Mes parents ... en voiture. (aller)