Les 5: natuurbeheer

Les 5: natuurbeheer
1 / 41
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvmbo t, mavo, havoLeerjaar 2

In deze les zitten 41 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Les 5: natuurbeheer

Slide 1 - Tekstslide

Inhoud
- Leerdoelen
- Uitleg
- Opdrachten natuurbeheer
- filmpje

Slide 2 - Tekstslide

Leerdoelen
  • Je kunt manieren noemen waarop de mens afhankelijk is van het milieu.
  • Je kunt manieren noemen waarop mensen in Nederland de natuur beheren.

Slide 3 - Tekstslide

Het is paarseizoen. Vijf paar vogels willen een nestje bouwen in een struik waar plek is voor drie paar vogels.

Is dit een voorbeeld van concurrentie of samenwerking?
A
concurrentie
B
samenwerking

Slide 4 - Quizvraag

Wat vergroot de kans op gevechten?
A
concurentie
B
het hebben van een territorium
C
rangorde

Slide 5 - Quizvraag

De gobie (een vis) en de pistoolgarnaal leven samen. De pistoolgarnaal graaft een tunnel voor hem en de gobie. De pistoolgarnaal is vrijwel blind. Daarom waarschuwt de gobie de pistoolgarnaal als er een vijand in de buurt is. Als de vijand dan dichter in de buurt komt, dan schuilen ze samen in de tunnel.

Wat voor een soort relatie wordt in de bovenstaande tekst beschreven?
A
concurentie
B
paarvorming
C
parasitisme
D
symbiose

Slide 6 - Quizvraag

Wat is het belangrijkste voedsel voor een vogel met een priemsnavel?
A
bodemdiertjes uit de modder
B
insecten uit de spleten in de boomschors
C
kleine planten en dieren uit het water
D
zaden

Slide 7 - Quizvraag

Zangvogels die vooral insecten eten, hebben een .... snavel.

Slide 8 - Open vraag

Wanneer je een gestroomlijnde auto wil ontwerpen doe je inspiratie op welke dieren?
A
Koeien
B
Olifanten
C
Vissen
D
Gnoes

Slide 9 - Quizvraag

Natuurbeheer
Sommige mensen zeggen dat er in Nederland geen echte natuur meer is. Overal zie je de invloed van mensen. Veel mensen willen de natuur beschermen.

Slide 10 - Tekstslide

Mensen zijn afhankelijk van hun omgeving (zie afbeelding 1). Mensen halen voedsel, water, zuurstof, grondstoffen en energie uit het milieu, en ze gebruiken de natuur voor recreatie.

Slide 11 - Tekstslide

De mens en zijn omgeving
Overal op aarde gebruiken mensen veel grond en veel water, bijvoorbeeld voor landbouw, veeteelt, visserij, huizenbouw, transport en de winning van grondstoffen. Het grootste deel van het landoppervlak op aarde is daardoor veranderd door mensen. Bijna alle oceanen en zeeën worden beïnvloed door mensen (zie afbeelding). Ruim een derde van het landoppervlak op aarde is in gebruik voor landbouw en veeteelt. Ook in Nederland wordt de meeste grond gebruikt voor landbouw.

Slide 12 - Tekstslide

Biodiversiteit
Doordat mensen zoveel land en water gebruiken, worden de leefgebieden van dieren en planten kleiner. Soms verdwijnen deze leefgebieden zelfs helemaal. De dieren en planten raken dan hun leefgebied kwijt. Een aantal soorten is daardoor bedreigd. Dat betekent dat individuen van die soort moeite hebben om in leven te blijven en zich voort te planten. Uiteindelijk kan een soort daardoor uitsterven (helemaal verdwijnen).

Wereldwijd neemt het aantal verschillende ecosystemen af. Het gevolg is dat de variatie in de natuur afneemt. De variatie aan soorten in de natuur noem je de biodiversiteit. Door de invloed van de mens neemt de biodiversiteit dus af.
De afname van de biodiversiteit is een bedreiging voor de mens, want mensen hebben de natuur nodig om te overleven. We gebruiken de natuur bijvoorbeeld om voedsel en medicijnen te maken.

Slide 13 - Tekstslide

Herintroductie
Ook in Nederland worden veel soorten planten en dieren bedreigd (zie afbeelding). Met maatregelen wordt geprobeerd om de bedreigde soorten weer in aantal te laten toenemen. Zo’n maatregel is bijvoorbeeld herintroductie. Dat is het terugbrengen van een dier- of plantensoort in een land.
Met het aantal ooievaars ging het bijvoorbeeld erg slecht in Nederland. Daarom werd een project gestart om het aantal ooievaars te vergroten. Ook zijn er projecten geweest voor de herintroductie van bevers, otters, wisenten (Europese bizon) en steuren (een vissoort).
De meeste maatregelen hebben succes. De ooievaar staat niet meer op de lijst van bedreigde vogelsoorten. Ook het aantal bevers in Nederland is gegroeid.

Slide 14 - Tekstslide

Natuurbeheer
Veel mensen proberen de natuur in Nederland te behouden, te beschermen en te herstellen. De maatregelen die daarvoor nodig zijn, noem je natuurbeheer. Een voorbeeld van natuurbeheer is het aanleggen van doorgangen voor wilde dieren. Daardoor kunnen ze van het ene naar het andere natuurgebied gaan. In de slides hierna zie je meer voorbeelden van natuurbeheer in Nederland.

Slide 15 - Tekstslide

Agrarisch natuurbeheer
Boeren kunnen subsidie krijgen als ze maatregelen nemen om de natuur te beschermen. Maatregelen zijn bijvoorbeeld:
• zaaien van bloemen langs akkers, zodat daar insecten kunnen leven;
• weilanden later maaien, zodat de nesten van weidevogels niet worden vernield;
• minder mest gebruiken, zodat er minder schadelijke stoffen in de grond en het water terechtkomen;
• poelen graven waarin amfibieën kunnen leven.

Slide 16 - Tekstslide

Bosbeheer
Staatsbosbeheer zorgt voor planten en dieren door de variatie in bosbegroeiing te behouden. Nederlandse bossen bestaan niet alleen uit bomen, maar ook uit open terrein. Op deze open terreinen groeien vaak andere planten en leven soms andere dieren dan in de bossen. Door bomen te kappen krijgen andere bomen meer ruimte of groeit een heideveld niet dicht. Ook Natuurmonumenten is actief in bosgebieden.

Een maatregel bij bosbeheer is het inzetten van dieren voor begrazing. Zo behoudt een gebied zijn natuurlijke begroeiing. Vaak neemt de biodiversiteit hierdoor toe.

Slide 17 - Tekstslide

Faunabeheer
De fauna bestaat uit alle diersoorten die in een gebied voorkomen. Faunabeheer zijn maatregelen om gezonde populaties van in het wild levende dieren te behouden en schade door (te) grote populaties te voorkomen. Bijvoorbeeld door herintroductie, maar ook afschot (jacht) hoort erbij. Voorbeelden daarvan zijn:
• afschot van vossen om weidevogels te beschermen;
• afschot van zieke en zwakke herten om lijden te voorkomen;
• afschot van wilde zwijnen om schade aan landbouwgewassen te voorkomen (als dat op een andere manier niet lukt);
• afschot van ganzen als ze een gevaar vormen voor de luchtverkeersveiligheid bij Schiphol.

Slide 18 - Tekstslide

Waterbeheer
Rijkswaterstaat en de Waterschappen beheren het water in Nederland, waaronder de rivieren, de kanalen en het grondwater. Waterbeheer omvat maatregelen om het grond- en oppervlaktewater te beheren, bijvoorbeeld:
• verontreiniging van waterbodems opruimen;
• doorgangen voor vissen maken in sluizen en dammen;
• verbreden van rivieren om de kans op overstroming te verkleinen;
• oevers minder steil maken zodat water- en oeverplanten beter kunnen groeien;
• sluizen op een kier zetten waardoor een natuurlijk overgangsgebied van zeewater en rivierwater ontstaat.

Slide 19 - Tekstslide

Mensen gebruiken de natuur voor recreatie.

Geef vijf andere manieren waarop de mens afhankelijk is van het milieu.

Slide 20 - Open vraag

Wat is biodiversiteit?

Slide 21 - Open vraag

In de afbeelding staat een overzicht van het aantal bedreigde soorten per soortgroep.
In welke soortgroep komen de meeste bedreigde soorten voor?

Slide 22 - Open vraag

De otter is weer terug in Nederland.
Geef nog twee diersoorten die door herintroductie weer terug zijn in Nederland. (zoek eventueel op!)

Slide 23 - Open vraag

Bij welke vorm van natuurbeheer hoort de herintroductie van de otter?
A
agrarisch natuurbeheer
B
bosbeheer
C
faunabeer
D
waterbeheer

Slide 24 - Quizvraag

Geef een voorbeeld bij elk van de drie andere manieren waarop mensen in Nederland de natuur beheren.

Slide 25 - Open vraag

Door herintroductie is het aantal ooievaars in Nederland sterk toegenomen. Ooievaars vertrekken in augustus en september naar het zuiden, omdat hier dan minder voedsel is. In februari of maart komen ze weer terug. Ze zoeken dan een nest op een plek waar genoeg voedsel is.

Sommige mensen willen de ooievaars helpen en voeren de dieren. Leg uit dat bijvoeren in februari en maart nadelig is voor de ooievaars.

Slide 26 - Open vraag

Door herintroductie is het aantal ooievaars in Nederland sterk toegenomen. Ooievaars vertrekken in augustus en september naar het zuiden, omdat hier dan minder voedsel is. In februari of maart komen ze weer terug. Ze zoeken dan een nest op een plek waar genoeg voedsel is.
Leg uit dat bijvoeren in augustus en september nadelig is voor ooievaars.

Slide 27 - Open vraag

In Nederland leven ongeveer 360 soorten wilde bijen. Ongeveer 40% van deze bijensoorten dreigt uit te sterven. De honingbij wordt door imkers gehouden in bijenkasten (zie afbeelding 6). De laatste jaren komen er steeds meer imkers. Daardoor komen er meer bijenkasten. Leg uit dat het plaatsen van bijenkasten nadelig kan zijn voor de wilde bijen.

Slide 28 - Open vraag

Bedenk een maatregel die helpt om de wilde bijen in stand te houden.

Slide 29 - Open vraag

Bijen zorgen voor het bestuiven van planten. Als bijen uitsterven, kan de opbrengst van de landbouw met 10% verminderen. In de afbeelding zie je een tak van een appelboom en enkele tarweplanten.

Kunnen boeren nog appels verbouwen als er geen bijen meer zijn? En tarwe? Leg je antwoord uit.

Slide 30 - Open vraag

Het aantal insecten neemt de laatste jaren af. In bermen langs wegen komen nu minder insecten voor dan 25 jaar geleden. De bermen worden een paar keer per jaar gemaaid (zie afbeelding).

Als de bermen alleen laat in de zomer worden gemaaid, komen er meer insecten. Leg uit waarom.

Slide 31 - Open vraag

Op de Hoge Veluwe leven veel wilde zwijnen (zie afbeelding). Als er weinig voedsel is, vermageren de dieren. Daardoor worden de dieren minder vruchtbaar. Als er weer genoeg voedsel is, neemt de vruchtbaarheid weer toe. Als er te veel zwijnen zijn, worden er zwijnen afgeschoten. Leg uit dat door afschieten het aantal zwijnen na enige tijd juist toeneemt.

Slide 32 - Open vraag

Landbouwbedrijven verbouwen vaak één soort planten op grote akkers. Plaagdieren zijn insecten die graag leven op die plantensoort. Plaagdieren kunnen de planten aantasten.

Leg uit dat het aantal plaagdieren op een grote akker snel kan toenemen.

Slide 33 - Open vraag

Behalve de plaagdieren leven er weinig andere soorten op zo’n akker.

Leg uit hoe dat komt.

Slide 34 - Open vraag

Er zijn experimenten waarbij voedsel op een andere manier wordt verbouwd. Een van die experimenten is het voedselbos. Een voedselbos bestaat uit verschillende soorten bomen, struiken en planten die voedsel opleveren.

Leg uit dat je in een voedselbos plaagdieren niet hoeft te bestrijden.

Slide 35 - Open vraag

Slide 36 - Tekstslide

Lees de tekst ‘Steeds meer bevers in de Dordtse Biesbosch’ op slide 35.

Bij het uitzetten krijgen bevers in de nek onder de huid een chip. Op die chip zijn allerlei gegevens over de bever vastgelegd. Met een scanner kan de chip worden uitgelezen.

Leg uit waarom uitgezette bevers een chip krijgen.

Slide 37 - Open vraag

Lees de tekst ‘Steeds meer bevers in de Dordtse Biesbosch’ op slide 35.

Bevers knagen bomen en struiken om. De boomstammen en takken gebruiken ze om een dam te bouwen. Hierdoor heeft de bever invloed op zijn omgeving.

Noteer een abiotische factor waarop de bever invloed heeft.

Slide 38 - Open vraag

Lees de tekst ‘Steeds meer bevers in de Dordtse Biesbosch’ op slide 35.

Het doel van herintroductie is om het aantal dieren van een bepaalde soort te laten toenemen.

Welke biotische factor moet aanwezig zijn om te voorkomen dat er een plaag ontstaat?

Slide 39 - Open vraag

Lees de tekst ‘Steeds meer bevers in de Dordtse Biesbosch’ op slide 35.

De bever eet allerlei waterplanten en takken van bomen en struiken. In de blindedarm leven bacteriën die helpen bij de vertering van dit voedsel. Die bacteriën hebben daarvoor echter te weinig tijd.
Aan het begin van de dag poept een bever keutels uit die hij vervolgens weer opeet.

Leg uit waarom de bever dit doet.

Slide 40 - Open vraag

Slide 41 - Video