pouvoir vouloir hv3

pouvoir vouloir hv3
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

pouvoir vouloir hv3

Slide 1 - Tekstslide

POUVOIR (= kunnen, mogen)
Présent (tegenwoordige tijd) 
Je peux
Tu peux
Il/elle/on peut
Nous pouvons
Vous pouvez
Ils/elles peuvent

Slide 2 - Tekstslide

Je peux
Tu peux
Il peut
Elle peut
Nous pouvons
Vous pouvez
Ils/elles peuvent
Ik kan
Jij mag
Hij kan
Zij mag
Wij kunnen
Jullie mogen
Zij mogen

Slide 3 - Sleepvraag

VOULOIR (= willen)
Présent (tegenwoordige tijd) 
Je veux
Tu veux
Il/elle/on veut
Nous voulons
Vous voulez
Ils/elles veulent

Slide 4 - Tekstslide

Zet het werkwoord in de juiste vorm.
Elle (pouvoir)
A
peux
B
veux
C
peut
D
veut

Slide 5 - Quizvraag

Zet het werkwoord in de juiste vorm.
Vous (vouloir)
A
pouvons
B
pouvez
C
voulons
D
voulez

Slide 6 - Quizvraag

In de verleden tijd
De verleden tijd heet in het Frans "passé composé"
Die bestaat uit een hulpww (avoir of être) + voltooid deelwoord

Ik heb gekund = J'ai pu
Ik heb gewild = J'ai voulu

Slide 7 - Tekstslide

Hoe zeg je in het Frans:
Jij hebt gekund
A
Tu as pu
B
Tu as voulu
C
Vous avez pu
D
Vous avez voulu

Slide 8 - Quizvraag

Hoe zeg je in het Frans:
Zij heeft gewild
A
Elles ont pu
B
Elles ont voulu
C
Elle a pu
D
Elle a voulu

Slide 9 - Quizvraag

Hoe zeg je in het Frans:
Wij hebben gekund
A
Nous avons voulu
B
Nous avons pu
C
Ils ont voulu
D
Ils ont pu

Slide 10 - Quizvraag

In de imparfait
stam = 'nous-vorm' - 'ons'  + ais, ais, ait, ions, iez, aient
Bijv met 'ik': pouvoir > pouvons > je pouvais = ik kon/mocht
vouloir > voulons > je voulais = ik wilde

Slide 11 - Tekstslide

Hoe zeg je in het Frans:
Wij konden
A
nous pourrions
B
Nous avons pu
C
on pouvait
D
Ils ont pu

Slide 12 - Quizvraag

Hoe zeg je in het Frans:
zij wilde
A
elle voulait
B
elle a pu
C
elles pouvaient
D
elle a voulu

Slide 13 - Quizvraag

Hoe zeg je: jullie wilden praten

Slide 14 - Open vraag

De futur
Voor de stam van de toekomende tijd moet je hard werken, ze zijn ONREGELMATIG + uitgangen: ai, as, a, ons, ez, ont
Pouvoir > pourr...
Vouloir > voudr...

Slide 15 - Tekstslide

Hoe zeg je in het Frans:
ik zal vis kunnen eten
A
tu pourras manger le poisson
B
je pourrai manger le poisson
C
je pouvais manger le poisson
D
j'ai pu manger le poisson

Slide 16 - Quizvraag

Hoe zeg je in het Frans:
Paul zal piano willen spelen
A
Paul pourra jouer du piano
B
Paul a voulu jouer du piano
C
Paul voudra jouer du piano
D
Il veut jouer du piano

Slide 17 - Quizvraag

Hoe zeg je in het Frans:
De kinderen zullen kunnen lezen
A
les enfants peuvent lire
B
les élèves pourra lire
C
les amis pouvront lire
D
les enfants pourront lire

Slide 18 - Quizvraag

Slide 19 - Tekstslide