A4_Kapitel 1_Grammatik_oefenen

1. (Präsens, haben)
Ich finde, er ........ viel Humor.
1 / 29
volgende
Slide 1: Woordweb
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

1. (Präsens, haben)
Ich finde, er ........ viel Humor.

Slide 1 - Woordweb

Ich finde, er hat viel Humor.
2. (Präteritum, haben)
Ich finde, er ...... viel Humor.

Slide 2 - Woordweb

Ich finde, er hatte viel Humor.
3. (Präsens, sein)
...... du gerade bei deinem Onkel?
A
Bin
B
Warst
C
Bist
D
Ist

Slide 3 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

4. (Präteritum, sein)
Ich glaube, er ...... noch im Ausland.
A
war
B
was
C
warst
D
bist

Slide 4 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

5. (Präteritum, haben)
Du ...... ziemlich viele Verabredungen.
A
habest
B
hattest
C
habst

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

6. worden of zullen?
Plötzlich werden sie (mv) sehr ernst.

Slide 6 - Woordweb

Plötzliche werden sie sehr ernst.
Hier: worden
7. worden of zullen?
Was werdet ihr euren Eltern mitbringen?

Slide 7 - Woordweb

Was werdet ihr euren Eltern mitbringen?
8. Vul een vorm van werden in.

Matthias .......... seine Freundin bald heiraten.
A
wirst
B
werd
C
wird
D
werde

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

9. Vul een vorm van werden in.

Du ..... die Dame bestimmt bald kennenlernen.
A
wirst
B
werd
C
wird
D
werde

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

10. Vul een vorm van werden in.

Was für Kuchen ........ auf der Geburtstagsfeier angeboten?
A
wird
B
werde
C
wirst
D
werdet

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

11. wurden of würden?
Wir ............ niemals lügen!

Slide 11 - Woordweb

Wir würden niemals lügen!
> zouden
12. wurde of würde?
Die Stimmung .......... bald besser.

Slide 12 - Woordweb

Die Stimmung wurde bald besser
> werd
13. Präsens, Präteritum und Perfekt
(schenken) Was ........ du deiner Freundin?
A
schenkt, schunkt, hast geschunken
B
schenkst, schenktest, hast geschenkt
C
schenkst, schenkste, hast geschunkt

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

14. Präsens, Präteritum und Perfekt

Der Hund ........... sofort auf die Flöte.
A
reagiert, reagierte, hat reagiert
B
reagierst, reagierteste, hat gereagiert
C
reagiert, reagiertete, hat gereagiert

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

15. wederkerend:
(sich treffen)
Wann ....... ihr ...... morgen?
A
trefft ........ uns
B
trefft ....... sich
C
trefft .......... mich
D
trefft ......... euch

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

16. wederkerend:
(sich unterhalten)
Jonas will ....... mit mir über den letzten Wettkampf...........
A
mich unterhalten
B
sich unterhalten
C
dich unterhalten
D
uns unterhalten

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

17. der, die, das?
Einladung

Slide 17 - Woordweb

die Einladung
18. der, die, das?
Region

Slide 18 - Woordweb

die Region
19. der, die, das?
Onkel

Slide 19 - Woordweb

der Onkel (biologisch)
20. der, die, das?
Kaninchen

Slide 20 - Woordweb

das Kaninchen
21. Er würde alles für (deze) Beziehung tun!

Slide 21 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

22. Bei (de) Treffen in der Hauptstadt wurde viel diskutiert.

Slide 22 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

23. Frau Lenz hat viel für (onze) Verwandten getan.

Slide 23 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

24. (Met zulke) Argumente..... überzeugt ihr mich nicht.

Slide 24 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

25. Examenidiom
Es ist eine _______, dass sich Kinder mit glücklichen Eltern besser entwickeln.
A
Schicksal
B
Nachwuchs
C
Ruf
D
Tatsache

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

26. Examenidiom
Dieses Paar blieb ohne ________
A
Schicksal
B
Nachwuchs
C
Ruf
D
Tatsache

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

27. Examenidiom
Man kann seinem _______ nicht aus dem Wege gehen.
A
Schicksal
B
Nachwuchs
C
Ruf
D
Tatsache

Slide 27 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

28. Examenidiom
Mit so einem ______ kann das Geschäft zufrieden sein.
A
Krach
B
Unterhalt
C
Ruf
D
Ehebruch

Slide 28 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

29. Examenidiom
Bei kleinen Geschwistern gibt es täglich viel _____ um das Spielzeug.
A
Krach
B
Unterhalt
C
Ruf
D
Ehebruch

Slide 29 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies