Lezen argumentatie les 2

Argumenteren en weerleggen

1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Argumenteren en weerleggen

Slide 1 - Tekstslide

Doel van de les
Ik weet welke vormen van argumentatie er zijn.
Ik weet welke argumentatiestructuren er zijn. 
Ik begrijp de begrippen tegenargumentatie en weerlegging
Ik herken de signaalwoorden die horen bij argumentatie en tegenargumentatie

Slide 2 - Tekstslide

Vraag 4. Sociale dienstplicht, weg ermee!
Wat is het standpunt van de auteur?

Slide 3 - Open vraag

5. Aan welke signaalwoorden herken je het standpunt?

Slide 4 - Open vraag

Slide 5 - Tekstslide

7. Wat is het tweede argument waarmee de auteur haar standpunt ondersteunt?
8. Aan welk signaalwoord herken je dit argument?

Slide 6 - Open vraag

9. Formuleer in je eigen woorden het derde argument waarmee de auteur haar standpunt ondersteunt.
10. Wat is het vierde argument vóór het standpunt van de auteur?

Slide 7 - Open vraag

4 vormen van argumenteren
  1. Enkelvoudige argumentatie
  2. Meervoudige argumentatie
  3. Nevenschikkende argumentatie
  4. Onderschikkende argumentatie

Slide 8 - Tekstslide

Bij enkelvoudige argumentatie onderbouw je je standpunt met één argument.

Slide 9 - Tekstslide

Bij meervoudige argumentatie gebruik je meer dan één argument. Ieder argument is extra en staat los van de andere argumenten. Meervoudige argumentatie is de sterkste argumentatiestructuur.

Slide 10 - Tekstslide

Bij nevenschikkende argumentatie vormen twee deelargumenten samen een argument. De argumenten onderbouwen samen het standpunt. Als je een van de twee ontkracht, klopt je argumentatie niet meer.

Slide 11 - Tekstslide

Bij onderschikkende argumentatie ondersteunt een argument een ander argument.

Slide 12 - Tekstslide

Een onderschikkende argumentatie bestaat altijd maar uit één argument bij het standpunt.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 13 - Quizvraag

Het WVC is een goede school. De leerlingen halen goede cijfers.
A
enkelvoudige argumentatie
B
meervoudige argumentatie
C
onderschikkende argumentatie
D
nevenschikkende argumentatie

Slide 14 - Quizvraag

Hij is geschikt voor deze baan als operateur, want hij heeft al 5 jaar werkervaring. Hij werkte hiervoor immers in dezelfde functie bij een Cinema Opera.
A
enkelvoudige argumentatie
B
meervoudige argumentatie
C
onderschikkende argumentatie
D
nevenschikkende argumentatie

Slide 15 - Quizvraag

Het WVC is een goede school. In de bovenbouw hangt een goede sfeer en in de onderbouw voelt iedereen zich veilig.
A
enkelvoudige argumentatie
B
meervoudige argumentatie
C
onderschikkende argumentatie
D
nevenschikkende argumentatie

Slide 16 - Quizvraag

Slide 17 - Tekstslide

Feitelijke argumenten

Een feitelijk argument is waar of onwaar en hoeft niet onderbouwd te worden.

Voorbeeld
Ik ga morgen naar de film kijken in Luxor, want die bioscoop is bij mij om de hoek.


Slide 18 - Tekstslide

Waarderende argumenten

Over een waarderend argument kan je van mening verschillen en daarom moet zo’n argument ondersteund worden.

Voorbeeld

- Ik ga morgen naar de film kijken in Luxor, want die bioscoop vind ik veel prettiger .

Met het argument ‘want die bioscoop vind ik veel prettiger’ zal niet iedereen het eens zijn en dat argument behoeft ondersteuning. Argumenten die je daarvoor zou kunnen aanvoeren zijn bijvoorbeeld: ‘de stoelen zijn er erg prettig’ en ‘op elke stoel heb je goed zicht op het filmdoek’.

Slide 19 - Tekstslide

De smartphone is onmisbaar. Je kan er nu bijna overal geld mee overmaken.
A
feitelijk argument
B
waarderend argument

Slide 20 - Quizvraag

Utrecht is een prettige stad om te wonen. Er wonen in Utrecht veel jonge gezellige mensen.
A
feitelijk argument
B
waarderend argument

Slide 21 - Quizvraag


Argumenten kun je herkennen aan signaalwoorden. Woorden als want, omdat, en immers geven aan dat er een argument volgt.

Of aan de woorden ik vind....., ik ben van mening...

Slide 22 - Tekstslide

Weerlegging

Een argument dat laat zien dat een argument zwak of onwaar is noemen we een weerlegging.

                                                                      Voorbeeld:

Het is fijn dat de aarde opwarmt, want dan kunnen we in ons eigen land lekker veel zonnen (argument voor). Maar de kans dat je huidkanker krijgt,, wordt daardoor wel een stuk groter (argument tegen). Als je je echter genoeg insmeert met zonnebrandolie en niet te lang in de zon blijft,  is er niets aan de hand (weerlegging).

Slide 23 - Tekstslide

Evaluatie van de les
Ik weet welke vormen van argumentatie er zijn.
Ik begrijp de begrippen tegenargumentatie en weerlegging
Ik herken de signaalwoorden die horen bij argumentatie en tegenargumentatie

Slide 24 - Tekstslide

Wat snap je nog niet en zou je extra uitleg over willen hebben?

Slide 25 - Open vraag

Betoog
In een betoog geef je jouw mening --> standpunt innemen.

Dit standpunt noteer je al in de inleiding van je betoog.

Voorbeeld van standpunt bij deze opdracht:
"Ik ben dus van mening dat de bibliotheek De belofte van Pisa moet opnemen in haar collectie!"

Slide 26 - Tekstslide

Betoog
Jouw standpunt onderbouw je door minimaal drie argumenten te noemen.

Het tekstdoel = overtuigen.
Je overtuigt de lezer van jouw standpunt.

Elke alinea begint met een argument 
(dus minimaal 3 alinea's).

Voorbeeld argument 1:
"Om te beginnen is het een actueel verhaal."


Slide 27 - Tekstslide

Dus...
1. Kies jouw standpunt.
Moet de bibliotheek jouw boek opnemen in haar collectie?

2. Bedenk je eerste argument (maak gebruik van het beoordelingsformulier in Showbie!)

Noteer dit in je schrift. Je schrijft alle voorbereidingen op papier, want tijdens de toets mag je geen iPad gebruiken!

Slide 28 - Tekstslide

Huiswerk: 
werk opdracht 1 en 2 uit van paragraaf schrijven (p. 120 +121) Mail je uitwerking vóór vrijdag 12 februari naar Lruskus@koraal.nl

Slide 29 - Tekstslide