wonen in nederland H3 en H4 test ´sleep- en meerkeuzevragen'

Brabantstad is een
A
stad
B
agglomeratie
C
stadsgewest
D
stedelijk gebied
1 / 32
volgende
Slide 1: Quizvraag
AardrijkskundeMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 4-6

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen.

Onderdelen in deze les

Brabantstad is een
A
stad
B
agglomeratie
C
stadsgewest
D
stedelijk gebied

Slide 1 - Quizvraag

wat is de juiste volgorde?
A
re-urbanisatie - suburbanisatie - urbanisatie
B
urbanisatie - suburbanisatie - re-urbanisatie
C
suburbanisatie - urbanisatie - re-urbanisatie
D
urbanisatie - re-urbanisatie - suburbanisatie

Slide 2 - Quizvraag

hee, een nieuw gezin met kinderen erbij! Nu haalt de school vast ... om open te kunnen blijven!
A
de reikwijdte
B
het draagvlak
C
de drempelwaarde
D
het verzorgingsgebied

Slide 3 - Quizvraag

wat ligt meestal het verste weg van het centrum van de centrale stad?
A
tuindorpen
B
vinexwijken
C
portiekflats
D
groeikernen

Slide 4 - Quizvraag

waar is relatief veel aaneengesloten openbaar groen?
A
tuindorp
B
gallerijflats
C
bloemkoolwijk
D
vinexwijk

Slide 5 - Quizvraag

Vogelaarwijken zijn wijken met ...
A
herstructurering
B
een grootstedelijk karakter
C
gentrification
D
grote sociaal-economische problemen

Slide 6 - Quizvraag

wat hoort niet bij een compacte stad?
A
groeikernen
B
vinexwijken
C
stedelijke vernieuwing
D
hoge bevolkingsdichtheid

Slide 7 - Quizvraag

wat voor buurt is dit?
A
suburbane buurt
B
tuinwijk
C
vinexwijk
D
hoogbouwbuurt

Slide 8 - Quizvraag

wat voor type woonwijk is dit?
A
tuindorp
B
vinexwijk
C
bloemkoolwijk
D
arbeidersbuurt

Slide 9 - Quizvraag

welk begrip is hier het meest van toepassing?
A
renovatie
B
herstructurering
C
stadsvernieuwing
D
creatieve stad

Slide 10 - Quizvraag

Welke van deze oorzaken is NIET één van de hoofdoorzaken dat leidde tot urganisatie tussen 1850 en 1950?
A
Mensen moeten dicht bij hun werk wonen (geen autobezit)
B
Mechanisering in de landbouw
C
Groeiende industrie in de steden
D
Familiebanden trekken mensen naar de stad toe

Slide 11 - Quizvraag

Via welke weg ging de overheid zicht bemoeien met de erbarmelijke woonomstandigheden van fabrieksarbeiders?
A
Wetten invoeren om hygiëne en verplichte vaccinaties
B
Investeren in ondergrondse infrastructuur
C
Het instellen van de Woningwet in 1901
D
Stimuleren van welgestelden om te suburbaniseren

Slide 12 - Quizvraag

Suburbanisatie was er voor de rijken (1850-1950). Op welke manier bleven ze verbonden met de stad?
A
Door de aanleg van autosnelwegen
B
Door de aanleg van spoorwegen
C
Door de aanleg van busverbindingen
D
Door de aanleg van fietspaden

Slide 13 - Quizvraag

Welke van deze argumenten hoort NIET bij de suburbanisatie na WO II?
A
De toename van individuele welvaart
B
Een sterke toename in het autobezit van de modale Nederlander
C
Selectieve migratie van jonge gezinnen uit de middenklasse
D
Een hogere vraag naar woningen in de binnenstad

Slide 14 - Quizvraag

Welke selectieve migratie vond er tijdens de suburbanisatieperiode plaats naar de grote steden?
A
Dat van ouderen
B
Dat van gezinnen met een modaal inkomen
C
Dat van jonge kapitaalkrachtigen (gentrification)
D
Dat van buitenlandse arbeidsmigranten

Slide 15 - Quizvraag

Waardoor werd de vraag naar woningen in de jaren '60 en '70 NIET versterkt?
A
Gezinsverdunning
B
Vergrijzing
C
Lage woningdichtheid
D
Huishoudensverdunning

Slide 16 - Quizvraag

Welke van deze steden was een groeikern van de centrale stad Utrecht?
A
Veenendaal
B
Amersfoort
C
Nieuwegein
D
Oudewater

Slide 17 - Quizvraag

Welke van deze termen past NIET bij re-urbanisatie van vooral hoge inkomens (selectieve migratie)?
A
Gebundelde deconcentratie
B
Vinex-wijken
C
Compacte stad beleid
D
Gentrification

Slide 18 - Quizvraag

Hoe wordt het beleid genoemd waarbij woonwijken in de stad worden vernieuwd om daarmee de leefbaarheid te verhogen?
A
Gebundelde deconcentratie
B
Compacte stad beleid
C
Gentrification
D
Stedelijke vernieuwing

Slide 19 - Quizvraag

Bij welke vorm van stadsvernieuwing wordt de functie van het gebied vaak veranderd?
A
Compacte stad beleid
B
Gentrification
C
Herstructurering
D
Sociale cohesie

Slide 20 - Quizvraag

Welke voorzieningen kunnen je koppelen aan de dinks en yuppen?
A
Yogastudios
B
Hippe barretjes
C
Grote supermarktketens
D
Gentrification

Slide 21 - Quizvraag

Welke van deze gebieden wordt aangeduid als Vinex-wijk?
A
Marsdijk
B
Peelo
C
Kloosterveen
D
Lariks

Slide 22 - Quizvraag

Welke van deze onderdelen van een buurtprofiel valt te scharen onder de bewonerskenmerken?
A
Huizenprijs (WOZ-waarde)
B
Laagbouw/Hoogbouw
C
Herkomst
D
Bouwperiode

Slide 23 - Quizvraag

Welke van deze onderdelen van een buurtprofiel valt te scharen onder de woningkenmerken?
A
Samenstelling van de huishoudens
B
Laagbouw/Hoogbouw
C
Herkomst
D
Aantal en groei

Slide 24 - Quizvraag

In welk deel van Utrecht zal de buurttevredenheid het hoogst zijn?
A
Binnenstad
B
Overvecht
C
Zuidwest (Kanaleneiland)
D
Zuid

Slide 25 - Quizvraag

Vandalisme door hangjeugd valt onder...
A
Objectieve veiligheid
B
Buurtveiligheid
C
Sociale veiligheid
D
Subjectieve veiligheid

Slide 26 - Quizvraag

Verhuizen naar de stad
Vertrekken uit de stad
Vervallen wijken opknappen
Gezinnen met jonge kinderen
Jonge mensen met een baan
Werkzoekenden of studenten

Slide 27 - Sleepvraag

groeikernenbeleid
re-urbanisatie
stedelijke vernieuwing
suburbanisatie
urbanisatie
1850-1960
1960-1980
vanaf 1974
vanaf 1980
vanaf 1997

Slide 28 - Sleepvraag

vergroten sociale cohesie
industrialisatie
selectieve migratie van hogere inkomensgroepen uit de stad

Slide 29 - Sleepvraag

compacte stad 
herstructurering
verloedering van 19e eeuwse wijken
gentrification

Slide 30 - Sleepvraag

aanleg Vinex-wijken
ontstaan van slaapsteden
sterke toename ruimtelijke segregatie (op stadsgewestelijk niveau)

Slide 31 - Sleepvraag

sterke groei woon-werk verkeer
ontwikkeling creatieve stad 
de bouw van stationsbuurten

Slide 32 - Sleepvraag