Hoofdstuk 4, paragraaf 1 en 2

Hoofdstuk 4, paragraaf 1 en 2
Monetair beleid ECB
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 6

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 4, paragraaf 1 en 2
Monetair beleid ECB

Slide 1 - Tekstslide

Wat doen consumenten bij deflatie?

Slide 2 - Woordweb

Taken ECB - DNB
Doelstelling: Prijsstabiliteit 
Toezicht:
- Monetaire infrastructuur 
- financiele producten zoals:
- Pensioenfondsen
- Banken
- Chartaal geld

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Video

Slide 5 - Video

Depositogarantiestelsel
Stel een bank gaat failliet: 

Je krijgt dan tot €100.000 terug van de overheid
Verkleint dus je risico om te gaan sparen bij een bank.

Later meer dan €100.000? Beter gebruik je dan meerdere spaarbanken. 

Slide 6 - Tekstslide

Dekkingsgraad pensioenfonds
Aanwezig kapitaal / totaal benodigd kapitaal x 100%

In hoeverre is een pensioenfonds in staat om aan haar verplichtingen te voldoen?

De DNB controleert deze fondsen, hoe (risicovol) beleggen zij?
<100% --> Plan maken om dit te verbeteren, dnb controleert.

Slide 7 - Tekstslide

Onderdelen monetair beleid

Het monetair beleid is onderdeel van het conjunctuurberleid en bestaat uit direct en indirect geldhoeveelheidsbeleid en wisselkoersbeleid.
Schematisch ziet

het er als volgt uit:


Slide 8 - Tekstslide

Mandaat van de centrale bank
Een centrale bank kan een enkelvoudig of duaal mandaat hebben:

Enkelvoudig mandaat: De bank hoeft alleen de inflatie te beheersen op 2%. (ECB)
Duaal mandaat: de bank beheerst de inflatie, maar ook de conjunctuur (FED - CB Amerika) 

Slide 9 - Tekstslide

Maatschappelijke geldhoeveelheid
De hoeveelheid chartaal geld en giraal geld in de economie.

Spaargeld wat niet direct beschikbaar is hoort daar NIET bij. 

Slide 10 - Tekstslide

Direct: Monetaire expansie
Direcht geldhoeveelheidsbeleid: Vergroten van de maatschappelijke geldhoeveelheid: 

De centrale bank koopt staatsobligaties die de banken in bezit hebben. Dat doet de centrale bank met geld wat nog niet in omloop is: Er komt geld in de economie terecht. 

Slide 11 - Tekstslide

De bank verlaagt de rente. Leg de gevolgen uit voor de maatschappelijke geldhoeveelheid

Slide 12 - Open vraag

Indirect geldhoeveelheidsbeleid
De centrale bank past de rente aan om meer geld in omloop te krijgen. 

Rente verlagen: hierdoor kunnen banken goedkoper lenen, consumenten dus ook. Daardoor ontstaat er 'nieuw' geld. 

Slide 13 - Tekstslide

Leg uit hoe rente invloed heeft op de inflatie in een land.

Slide 14 - Open vraag

Wat doe jij met je spaargeld als de rente negatief wordt?

Slide 15 - Open vraag

Ondergrens rente

Door het bestaan van chartaal geld, is de ondergrens van de rente gelijk aan 0.

Bedenk maar wat er zou gebeuren als de rente wel onder de nul zou komen. Bij een negatieve rente zou iedereen zijn spaargeld omzetten in chartaal geld en dat thuis gaan ‘oppotten’(om te voorkomen dat je moet gaan betalen voor het ‘op de bank’ zetten van je geld).

Slide 16 - Tekstslide

Liquiditeitsval
Als de rente in de buurt komt van de nul procent, kan dit leiden tot een liquiditeitsval. Dit betekent dat het de CB niet meer lukt om de maatschappelijke geldhoeveelheid te vergroten door de kredietmogelijkheden van de banken te verruimen (door bijv. QE). De rente is zo laag, dat banken niet bereid zijn om het tegen die lage rente uit te lenen.

Slide 17 - Tekstslide

Stel dat je geld krijgt om te lenen (negatieve rente). Dat extra geld wordt niet vanzelfsprekend uitgegeven, waardoor de reële sector niet reageert op een vergroting van M. Het extra geld dat de huishoudens (op één of andere manier) krijgen, wordt niet uitgegeven, maar opgepot (inactief gehouden).




Slide 18 - Tekstslide

Opdrachten
Hfst 4, paragraaf 1, vraag 1,2,3,5
Hfst 4, paragraaf 2, vraag 1,2,3,4,5

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Video