4H P4 les 4 het leeskringgesprek, literaire begrippen

Programma
  • Lezen in je leesboek - leeskring
  • Uitleg leeskringopdracht
    -Wat ga je doen
    -Literaire begrippen
    -Objectieve en subjectieve argumentatie
    -Planning op Classroom
  • Talent, tekst 3, opdracht 19-23 
timer
10:00
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 18 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 20 min

Onderdelen in deze les

Programma
  • Lezen in je leesboek - leeskring
  • Uitleg leeskringopdracht
    -Wat ga je doen
    -Literaire begrippen
    -Objectieve en subjectieve argumentatie
    -Planning op Classroom
  • Talent, tekst 3, opdracht 19-23 
timer
10:00

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen
- Je weet hoe je de leeskring kunt voorbereiden.
- Je weet wat ervan jou wordt verwacht tijdens de leeskring,
- Je kent de literaire begrippen en weet hoe je ze kunt gebruiken tijdens het leeskringgesprek.
- Je weet weer hoe het zit met subjectieve en objectieve argumenten. 

Slide 2 - Tekstslide

Wat moeten jullie als leeskring doen?
  • Jullie hebben twee boeken gelezen van niveau 2 of 3 van www.leesadviezen.nl. 
  • Als groepje bereiden jullie een gesprek over deze boeken voor. Deze voorbereiding bestaat uit vragen/stellingen/gesprekspunten waar jullie in de leeskring aandacht aan gaan besteden. Spreek af wie per punt het voortouw neemt als dit onderwerp ter sprake komt. 
  • Thema, verhaalanalyse, normen en waarden, recensies, leeservaring, mening over het boek, etc. + voorbeelden uit de tekst. 
  • Het literaire gesprek duurt 20 minuten.  
  • Inleiding - midden - slot
  • Iedereen wil natuurlijk aan het woord komen! Je wil laten zien wat je weet. 

Slide 3 - Tekstslide

leeskring - tips
  • Leuke start (inleiding): neem een voorwerp mee dat passend is bij een van de boeken en start het gesprek daarmee
  • Lees een kort stukje voor en vertel ook waarom je juist dit stukje wil voorlezen. 
  • Blijf niet vaag, weet wat je wil zeggen, maak het concreet met voorbeelden!

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Link

Literaire begrippen

Slide 6 - Tekstslide

Literaire begrippen, herhaling
Waar je over na moet denken als je een literair boek leest:
titel-motto-thema-motief-personages-vertelperspectief-spanning-tijd-plaats-ruimte- schrijfstijl

Slide 7 - Tekstslide

Literaire begrippen: titel-motto-thema
De titelverklaring,  waarom heeft dit boek die titel? Vind je het een goede titel? Kun je dat beargumenteren?
Staat er een motto voorin het boek en wat is de betekenis, wat heeft het motto met de rest van het verhaal te maken?
Wat is het thema van het boek, waar gaat het over in één woord, bijvoorbeeld: oorlog, de dood, liefde.

Slide 8 - Tekstslide

Literaire begrippen: motief
Een terugkerend aspect in een verhaal heet een motief. Vraag jezelf af, wat zijn de motieven in dit boek de terugkerende elementen, zoals bijv. een voorwerp, een lied, een kleur, een bepaalde handeling, een gevoel (bijv. haat of schuld). Een motief kan zelfs een hele zin zijn of een voorwerp zijn, zoals een glas of spiegel. 
Door motieven ontstaat er een patroon in het verhaal.

Slide 9 - Tekstslide

Literaire begrippen: personages, perspectief
Wie is de hoofdpersonage?
Wat zijn de belangrijkste kenmerken en eigenschappen. Welke uitdagingen en problemen komen er op diens pad? Welke ontwikkeling maakt die hoofdpersonage door?
Welke rol hebben de bijpersonen in het verhaal?
Het vertelperspectief: wie vertelt het verhaal en wat is het effect daarvan?

Slide 10 - Tekstslide

Literaire begrippen: spanning
Op welke manier zorgt de schrijver voor spanning in het boek? Laat de schrijver informatie weg of maakt bijvoorbeeld gebruik van flashbacks?


Slide 11 - Tekstslide

Literaire begrippen: tijd
 Een schrijver speelt met de tijd om het verhaal spannend te maken. 
De gebeurtenissen worden verteld  in de volgorde verteld waarin ze plaatsvinden, chronologisch, of niet.
Een flashback onderbreekt de chronologie van een verhaal,  het is een terugblik in het verleden. Een flashforward verwijst naar iets wat nog te gebeuren staat.
De schrijver kan tijd samenvatten dat is  tijdverdichting. Of met een tijdsprong periodes overslaat (regels wit) en daar verder geen woorden aan besteden.
Als gebeurtenissen langer duren dan ze normaal aan tijd kosten, dan is dat tijdvertraging.
De vertelde tijd is de tijd (uren, dagen, jaren) die gebeurtenissen hebben geduurd. En de verteltijd is de tijd die schrijver nodig heeft in het aantal pagina's. 

Slide 12 - Tekstslide

Literaire begrippen: plaats en ruimte
Wat is de plaats van handeling: de aardrijkskundige aanduiding van de locatie? Waar speelt het verhaal zich af?
In welke ruimte, hoe is de aankleding van de locatie? Hoe zien de huizen, kamers, het landschap, het weer er precies uit? En hoe versterken deze keuzes  van de schrijver de gebeurtenissen in het verhaal en het gevoel van de personages?



Slide 13 - Tekstslide

Literaire begrippen: schrijfstijl
Wat valt je op aan de schrijfstijl? Gebruikt de schrijver korte of lange zinnen of is hier juist afwisseling in? Worden er veel of weinig details verteld? Is de stijl beeldend of juist feitelijk? Zijn er uitgebreide beschrijvingen van de omgeving en de personages of wordt dat slechts geschetst en laat de schrijver veel aan de verbeelding van de lezer over? Wat valt je op aan het woordgebruik? 



Slide 14 - Tekstslide

Feitelijke en waarderende argumenten
  • Feitelijke (objectieve) argumenten zijn controleerbaar. Denk aan feiten of onderzoeksresultaten.

  • Waarderende (subjectieve) argumenten zijn niet-feitelijk. Ze zijn gebaseerd op emotie, overtuiging, geloof, normen en waarden of vermoedens. Het zijn uitspraken over wat goed of slecht, mooi of lelijk, gepast of ongepast, waardevol of waardeloos is. 

  • Maak je argumentatie overtuigend door concrete voorbeelden te noemen. Voorkom dat het een vaag verhaal wordt. Het moet overduidelijk zijn dat je de boeken hebt gelezen. 

Slide 15 - Tekstslide

Voorbeeld
- Wat vond je van de keuzes/het gedrag van de hoofdpersoon?
- Wat vond je van het einde van het boek? 
- Heeft het boek je aan het denken gezet?
- Hoe lijken de boeken op elkaar? 
- Hoe zou je de schrijfstijl omschrijven? 

Slide 16 - Tekstslide

Planning
Lezen
& samen aan de slag tijdens Dalton!

Slide 17 - Tekstslide

Aan de slag!
Talent H4, tekst 3, opdracht 19-23
= huiswerk voor maandag

Slide 18 - Tekstslide