1B HH WS lw-zn-bn-vz

Wat kom je over Mel te weten?
1 / 44
volgende
Slide 1: Open vraag
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, mavo, havoLeerjaar 1

In deze les zitten 44 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Wat kom je over Mel te weten?

Slide 1 - Open vraag

Wat kom je over de man te weten?

Slide 2 - Open vraag

Slide 3 - Tekstslide

Grammatica woordsoorten
werkwoorden
zelfstandig naamwoorden
bijvoeglijke naamwoorden
lidwoorden
voorzetsels

Slide 4 - Tekstslide

Werkwoorden:
-Zijn dingen die je kunt doen: lopen, fietsen, bakken
-Er gebeurt iets: Het sneeuwt buiten (SNEEUWEN)
-Iemand IS iets: Piet is bakker (van het werkwoord ZIJN)
-Werkwoorden kunnen veranderen en geven de tijd aan: 
   Ik loop naar school, ik liep naar school
-In één zin kunnen meerdere werkwoorden staan:
De docent heeft een iedereen een proefwerk laten maken.

Slide 5 - Tekstslide

Werkwoorden
Werkwoord:  
  • doet iets
  • moet veranderen en geeft de tijd aan
  • zelfstandige werkwoorden -> zeggen wat er gebeurt
  • hulpwerkwoorden -> hebben, zijn, zullen. 

Slide 6 - Tekstslide

Het zelfstandig naamwoord
Voor een zelfstandig naamwoord kun je een lidwoord zetten.

Voorbeelden:
de tafel, de auto, het meisje, een hond

Slide 7 - Tekstslide

Kenmerken zelfstandig naamwoord 
- zijn MeDiPlaDiNaBe woorden: woorden voor Mensen-Dieren-Planten-Dingen-Namen-Begrippen

- meervoud
- verkleinwoordje
- lidwoord

Slide 8 - Tekstslide

Lidwoorden
We hebben in het Nederlands 3 lidwoorden:

de (bepaald)
het (bepaald)
een (onbepaald) 

Slide 9 - Tekstslide

Lidwoorden
  • als HET voor een werkwoord staat is het  geen lidwoord
    Het regent vandaag
    ('loos onderwerp')

  • één is geen lidwoord!

Slide 10 - Tekstslide

BIJVOEGLIJK NAAMWOORD

Vertelt meer over een zelfstandig naamwoord (znw)

Kan voor of achter het znw staan


- het spannende boek

- een spannend boek'

- het boek is spannend

Slide 11 - Tekstslide

BIJVOEGLIJK NAAMWOORD
'Trappen van vergelijking'


- groen, groener, groenst

- groot, groter, grootst

- klein, kleiner, kleinst

Slide 12 - Tekstslide

BIJVOEGLIJK NAAMWOORD

Bij 'de'-woorden krijgt het bijvoeglijk naamwoord een 'e', 

bij 'het'-woorden alleen als er ook een blw voorstaat.


- het spannende boek

- een spannend boek


- de mooie kast

- een mooie kast



Slide 13 - Tekstslide

STOFFELIJK

BIJVOEGLIJK NAAMWOORD


Geeft aan van welk materiaal iets gemaakt is
- het gouden horloge

- een papieren tas

de zijden bloemen

- de houten tafel


Slide 14 - Tekstslide

STOFFELIJK

BIJVOEGLIJK NAAMWOORD


- Schrijf je meestal met 'en' op het eind

(gouden papieren  zijden,  houten)

maar niet bij moderne materialen

(de plastic tas, het nylon visdraad)



Slide 15 - Tekstslide

Een voorzetsel kan 
- een plaats aangeven (op, onder, boven)
- een tijd aangeven (na, tijdens, in de pauze)
- een reden of oorzaak aangeven (door, vanwege)

Voorzetsels

Slide 16 - Tekstslide

in, onder, voor, aan, van, boven, onder, op, uit, naast
Tijdens, gedurende, in, na, bij...

Slide 17 - Tekstslide

Vaste voorzetsels
  • Bij sommige werkwoorden hoort een voorzetsel dat je niet kunt vervangen door een ander voorzetsel. Het voorzetsel heeft dan geen letterlijke betekenis. Dit noemen we een vast voorzetsel. Bijvoorbeeld:
houden van: Tanja houdt van zwemmen.
besteden aan: Bernard wil niet te veel tijd besteden aan zijn outfit.
- wachten op: Karin wacht op de bus.


Slide 18 - Tekstslide

Quiz

Slide 19 - Tekstslide


Kies de juiste woordsoort.
Je moet ook nooit cola drinken bij de computer.
A
Zelfstandig naamwoord (zn)
B
Voorzetsel (vz)
C
Bijvoeglijk naamwoord (bn)
D
Lidwoord (lw)

Slide 20 - Quizvraag


Kies de juiste woordsoort.
Gelukkig mag ik straks weer naar huis.  
A
Lidwoord (lw)
B
Zelfstandig naamwoord (zn)
C
Bijvoeglijk naamwoord (bn)
D
Voorzetsel (vz)

Slide 21 - Quizvraag


Kies de juiste woordsoort.
Ik fiets nog snel even naar de winkel.
A
Bepaald lidwoord (blw)
B
Onbepaald lidwoord (olw)

Slide 22 - Quizvraag

Waar zegt het bijvoeglijk naamwoord iets over?
A
Zelfstandig naamwoord
B
Bijwoord
C
Werkwoord
D
Bijvoeglijk naamwoord

Slide 23 - Quizvraag

SLEEP DE WOORDSOORTEN NAAR DE GOEDE PLEK
De ouders van Bilal zijn erg aardige en behulpzame mensen.
zelfstandig naamwoord
bijvoeglijk naamwoord
werkwoord
lidwoord
ouders
de
aardige
mensen
Bilal
zijn
behulpzame

Slide 24 - Sleepvraag

Noteer de bijvoeglijk naamwoorden
Ons nieuwe huis is mooi en groot.

Slide 25 - Open vraag


Ik zoek de betekenis van het woord straks even op. 

A
Werkwoord
B
Zelfstandig naamwoord
C
Bijvoeglijke naamwoord
D
Lidwoord

Slide 26 - Quizvraag

Hoeveel zelfstandig naamwoorden (zn) staan er in onderstaande zin?
Jip en Janneke hebben een hond die Takkie heet.

Slide 27 - Open vraag

Welke voorzetsels staan er in de onderstaande zin?
Na de gymles op school gaan de leerlingen naar huis.

Slide 28 - Open vraag


Kies de juiste woordsoort.
Vanochtend heb ik één boterham gegeten.
A
Bepaald lidwoord (blw)
B
Onbepaald lidwoord (olw)
C
Geen lidwoord

Slide 29 - Quizvraag


Ik heb hele goede cijfers op mijn rapport!  
A
Bepaald lidwoord (blw)
B
Voorzetsel (vz)
C
Zelfstandig naamwoord (zn)
D
Onbepaald lidwoord (olw)

Slide 30 - Quizvraag

Kies het juiste voorzetsel
'Denken _____'?
A
om
B
aan
C
met
D
op

Slide 31 - Quizvraag

Kies het juiste voorzetsel
'Kritiek hebben _____'?
A
met
B
voor
C
om
D
op

Slide 32 - Quizvraag

Kies het juiste voorzetsel
'Verlangen _____'?
A
naar
B
om
C
op
D
aan

Slide 33 - Quizvraag

Kies het juiste voorzetsel
'Opzien _____'?
A
naar
B
op
C
aan
D
tegen

Slide 34 - Quizvraag

Kies het juiste voorzetsel
'Hopen _____'?
A
om
B
aan
C
met
D
op

Slide 35 - Quizvraag

Kies het juiste voorzetsel
'Rekenen _____'?
A
over
B
om
C
op
D
naar

Slide 36 - Quizvraag

Kies het juiste voorzetsel
'Grenzen _____'?
A
naar
B
op
C
aan
D
tegen

Slide 37 - Quizvraag

Kies het juiste voorzetsel
'Zich verbazen _____'?
A
over
B
om
C
op
D
naar

Slide 38 - Quizvraag

Hoeveel lidwoorden staan er in de zin?
De jongens kochten allemaal één ijsje.

Slide 39 - Open vraag

Hoeveel zelfstandig naamwoorden (zn) staan er in onderstaande zin?
In augustus gaan mijn oom en tante altijd naar Spanje.

Slide 40 - Open vraag

Hoeveel voorzetsels staan er in onderstaande zin?
Voordat de toets begint, moet je je tas in je kluisje leggen.

Slide 41 - Open vraag

Hoeveel bijvoeglijk naamwoorden staan er in onderstaande zin?
Het grote lokaal was heel koud.

Slide 42 - Open vraag

De woordsoorten ken ik...
A
nog lang niet
B
een beetje
C
wel aardig
D
goed!

Slide 43 - Quizvraag

Aan de slag!
Oefentoets maken!

Slide 44 - Tekstslide