Writing tips quiz

Writing tips quiz
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Writing tips quiz

Slide 1 - Tekstslide

Wat moet de aanhef zijn als je de ontvanger NIET kent?
A
Dear Mr/Ms/Mrs,
B
Dear Mr/Mrs,
C
Dear Sir/Madam,
D
Dear sir/madam,

Slide 2 - Quizvraag

Stel je schrijft de brief naar een vrouw die Lucy Smith heet, wat wordt dan de aanhef?
A
Dear Mrs Smith,
B
Dear Miss Smith,
C
Dear Lucy,
D
Dear Mrs. Smith,

Slide 3 - Quizvraag

Yes or no: moet je na elke alinea een witregel gebruiken?
A
Yes
B
No

Slide 4 - Quizvraag

Yes of no: Mag je in een formele brief afkortingen zoals I'm gebruiken?
A
Yes
B
No

Slide 5 - Quizvraag

Slide 6 - Tekstslide

A

Gebruik je als het woord erachter met een medeklinkerklank begint

A book
A house
A unicorn 
(uitspraak  = junicorn)
An

Gebruik je als het woord erachter met een klinkerklank begint

An apple
An umbrella
An hour
(uitspraak = our)

Slide 7 - Tekstslide

... ear
A
A
B
An

Slide 8 - Quizvraag

... house
A
A
B
An

Slide 9 - Quizvraag

... uniform
A
A
B
An

Slide 10 - Quizvraag

... hour
A
A
B
An

Slide 11 - Quizvraag

there vs. they're vs. their

Slide 12 - Tekstslide

Look over...
A
their
B
they're
C
there

Slide 13 - Quizvraag

That's not ... bikes.

A
there
B
they're
C
their

Slide 14 - Quizvraag

..... not here.

A
there
B
they're
C
their

Slide 15 - Quizvraag

____ house is over ____.
A
There, their
B
They're, there
C
Their, they're
D
Their, there

Slide 16 - Quizvraag

I can't believe ____ leaving ____ bike ____!
A
their, there, they're
B
they're, there, their
C
they're, their, there
D
there, their, they're

Slide 17 - Quizvraag

your vs. you're

Slide 18 - Tekstslide

.... teacher is very nice!
A
Your
B
You're

Slide 19 - Quizvraag

_____ all very nice students!
A
Your
B
You're

Slide 20 - Quizvraag

By doing this quiz, ____ practicing ____ English.
A
your, your
B
your, you're
C
you're, your
D
you're, you're

Slide 21 - Quizvraag

Put in the right word order:
I / dinner / at / weekend / cook / sometimes / the.

Slide 22 - Open vraag

Put in the right word order:
often / I / go / swimming.

Slide 23 - Open vraag

the North Pole / cold / it / is / at / always.

Slide 24 - Open vraag