2.2_ Heb je geld genoeg?

H 2.2: heb je geld genoeg?


1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

H 2.2: heb je geld genoeg?


Slide 1 - Tekstslide

Wanneer is er sprake van 'rente op rente'?
A
variabele rente
B
vaste rente
C
enkelvoudige rente
D
samengestelde rente

Slide 2 - Quizvraag

Wat is beleggen?
A
investeren in een doel om geld te verdienen
B
met je geld obligaties kopen
C
met je geld aandelen kopen
D
Alle antwoorden (A/B/C) zijn goed

Slide 3 - Quizvraag

Spaarrekening: € 1.500
1,2% rente
Hoeveel rente na 3 jaar?
Enkelvoudige rente
A
€ 54
B
€ 54,65
C
€ 1.554
D
€ 1.554,65

Slide 4 - Quizvraag

De winst bij beleggen noem je ...
A
Bedrijfswinst
B
Rendement
C
Dividend
D
Heffing

Slide 5 - Quizvraag

Welke spaarmotieven zijn er dus?
A
Sparen voor een doel
B
Sparen voor je pensioen
C
Sparen voor rente
D
Sparen uit voorzorg

Slide 6 - Quizvraag

Manon heeft een bijbaantje bij een supermarkt. Het geld dat ze hiermee
verdient, spaart zij om later een scooter te kunnen kopen. Haar moeder
heeft ook geld gespaard. “Je weet nooit waarvoor je het nodig hebt”, zegt
haar moeder.

Van welke twee spaarmotieven is hier sprake?
A
van sparen voor een doel en sparen voor de rente
B
van sparen voor een doel en sparen uit voorzorg
C
van sparen voor de rente en sparen uit voorzorg
D
van sparen uit voorzorg en voor een doel

Slide 7 - Quizvraag

Startbedrag: €250,-


€255,-
€262,50
261,25
2% rente
5% rente
4,5% rente

Slide 8 - Sleepvraag

Wat is een vorm van beleggen?
A
Sparen op een spaarrekening
B
Kopen van aandelen
C
Kopen van exclusieve sneakers
D
Bitcoins

Slide 9 - Quizvraag

Startbedrag: €250,-


Relatief weinig risico
Relatief gemiddeld risico
Relatief veel risico
Sparen
Beleggen in obligaties
Beleggen in aandelen

Slide 10 - Sleepvraag

Doelmotief
Vermogensmotief
Zekerheidsmotief

Slide 11 - Sleepvraag

Bij beleggen in aandelen hoop je op...
A
Dividend
B
Obligaties
C
Rente
D
Koerswinst

Slide 12 - Quizvraag

H 2.2: Lesdoelen
  • Je kunt leenmotieven noemen.
  • Je kunt de kosten van een lening berekenen.
  • Je kunt uitleggen dat er beperkingen en voorwaarden zijn bij lenen.
  • Je kunt verschillende vormen van consumptief krediet benoemen en de kosten berekenen.
  • Je kunt verschillende hypotheekvormen noemen.

Slide 13 - Tekstslide

Leenmotieven

Slide 14 - Tekstslide

BKR: Bureau Kredietregistratie
Bij het aanvragen van een lening zijn banken en kredietverstrekkers verplicht om een inkomens- en lastentoets te doen. 

Leningen zonder onderpand worden geregistreerd bij het BKR in Tiel. Ook je telefoonabonnement als je je toestel niet hebt gekocht!

Slide 15 - Tekstslide

Hoeveel kun je lenen?
Dat hangt af van:
  • Verdiencapaciteit -> je inkomen
  • Andere leningen (BKR)
  • Hoogte van de rente

Slide 16 - Tekstslide

Soorten consumptief krediet
  • Persoonlijke lening
  • Doorlopend krediet
  • Rekening-courant krediet
  • Koop op afbetaling
  • Huurkoop

Slide 17 - Tekstslide

Kredietvormen

Consumptief krediet (bank):

  • persoonlijke lening (lenen en terugbetalen in afgesproken termijnen);
  • doorlopend krediet (wat afgelost is mag opnieuw opgenomen worden);
  • rekening-courantkrediet (rood staan bij de bank).


Consumptief krediet (winkel):

  • koop op afbetaling (meteen eigenaar);
  • huurkoop (pas eigenaar na aflossing).


Slide 18 - Tekstslide

Aflossing en kredietkosten

Een lening moet je terugbetalen in afgesproken termijnen:

Een termijn is een vooraf afgesproken bedrag waarin een deel van de schuld + rente wordt terugbetaald.


  • Aflossing: terugbetaling van het leenbedrag.
  • Rente: een percentage als vergoeding voor het lenen (kredietkosten).




Slide 19 - Tekstslide

Kredietkosten berekenen
  • Krediet = lening
  • Kredietkosten = (aantal termijnen x termijnbedrag) - lening

    Slide 20 - Tekstslide

    Kredietkosten

    Slide 21 - Tekstslide

    Hypothecaire lening (hypotheek)





    Lening voor de aankoop van een huis of stuk grond.


    Kenmerken:

    • Het huis of het stuk grond is onderpand. Als je de termijnen niet kunt betalen, verkoopt de bank het onderpand om de hypotheek af te lossen.
    • Lage rente: de bank loopt minder risico dan bij een lening zonder onderpand. Daarom is de rente bij een hypotheek lager dan bij een gewone lening.


    Slide 22 - Tekstslide

    Hypotheekvormen
    Lineaire hypotheek: Aflossing is een vast bedrag -> schuld wordt kleiner, waardoor de maandelijkse rentekosten dalen _ de totale maandelijkse kosten dalen dus gedurende de looptijd.

    Annuïteitenhypotheek: Maandelijks betaal je de gehele periode een vast bedrag (= de annuïteit). Deze bestaat uit rente en aflossing. In het begin los je weinig af en betaal je veel rente. Later los je meer af en betaal je minder rente.

    Slide 23 - Tekstslide

    Hypothecaire leningen
    • Lening met een onderpand
    Lineaire hypotheek
    Annuïteitenhypotheek

    Slide 24 - Tekstslide

    Zijn er vragen???

    Slide 25 - Tekstslide

    Reflectie: Zijn de lesdoelen behaald?
    • Je kunt leenmotieven noemen.
    • Je kunt de kosten van een lening berekenen.
    • Je kunt uitleggen dat er beperkingen en voorwaarden zijn bij lenen.
    • Je kunt verschillende vormen van consumptief krediet benoemen en de kosten berekenen.
    • Je kunt verschillende hypotheekvormen noemen.

    Probeer de volgende vragen te beantwoorden zonder het boek te gebruiken.

    Slide 26 - Tekstslide

    Je kunt verschillende redenen hebben om te lenen. Dit noem je ...
    A
    Lening
    B
    Schuld aangaan
    C
    Leenmotieven
    D
    Krediet

    Slide 27 - Quizvraag

    Mark wil graag een nieuwe telefoon kopen. Hij heeft onvoldoende geld. Zijn vader heeft deze maand geld tekort vanwege de aanbetaling van de vakantie.

    Van welke twee leenmotieven is hier sprake?
    A
    tijdelijk geld tekort en onverwachts dringend geld tekort
    B
    tijdelijk geld tekort en aanschaf duurzaam consumptiegoed
    C
    onverwachts dringend geld tekort en aanschaf duurzaam consumptiegoed
    D
    aanschaf consumptiegoed en dringend geld tekort

    Slide 28 - Quizvraag

    Welke rente is hoger, de rente die je ontvangt voor je spaargeld, of de rente die je betaalt voor je lening?
    A
    spaarrente
    B
    kredietrente

    Slide 29 - Quizvraag

    Ik leen € 3.000 en betaal terug in maandelijkse termijnen van elk € 148. Looptijd is twee jaar.
    Bereken de kredietkosten.

    Slide 30 - Open vraag

    Hammid koopt een tv. Als Hammid direct betaalt is de verkoopprijs € 500,- Hammid kiest er voor om de tv in termijnen te betalen. Hij betaalt 12 termijnen van € 50,-. Bereken de kredietkosten.


    A
    € 50,-
    B
    € 100,-
    C
    € 500,-
    D
    € 600,-

    Slide 31 - Quizvraag

    Voor de aankoop van een caravan sluiten je ouders een lening af van € 10.000,- met een looptijd van 2 jaar.

    Bereken de kredietkosten.

    Slide 32 - Open vraag

    Slide 33 - Video