2HV Ch 5 G L 5e ed geheel

PW-stof
Chapitre 5
- Passé Composé (C)
- Verbes -re (G)
- Préposition des pays (I)
- Vocabulaire (ABEFH)
- Phrases clés (DJ)
- Francofolies
zie ook het ârret op het eind van Ch 5 
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

PW-stof
Chapitre 5
- Passé Composé (C)
- Verbes -re (G)
- Préposition des pays (I)
- Vocabulaire (ABEFH)
- Phrases clés (DJ)
- Francofolies
zie ook het ârret op het eind van Ch 5 

Slide 1 - Tekstslide

Bron C: Passé composé

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Let op! / Attention!
99% van de ww wordt vervoegd met avoir.
Er zijn er maar een paar die met être worden vervoegd.

Voor alsnog zijn dat voor jullie dus alleen:
aller, partir, arriver, tomber, rester, rentrer, sortir

Slide 4 - Tekstslide

ATTENTION!!
Gebruik je être als hulpwerkwoord, dan kan er een extra 'e' en/of 's' achter het voltooid deelwoord komen.

Slide 5 - Tekstslide

Par example
Hij is gegaan: il est allé

Zij is gegaan: Elle est allée

Wij zijn gegaan: Nous sommes allés

Sophie en Marie zijn gegaan: Sophie et Marie sont allées

Slide 6 - Tekstslide

ik heb gekeken
A
j'ai regarde
B
j'ai regardé
C
tu as regarde
D
il ai regardé

Slide 7 - Quizvraag

Wij zijn geweest
A
Nous sommes été
B
Nous sommes eu
C
Nous avons été
D
Nous avons eu

Slide 8 - Quizvraag

Zij (vrl) zijn vertrokken
A
elles sont parti
B
elles ont parti
C
elles sont parties
D
elles sont parties

Slide 9 - Quizvraag

Hij is gegaan
A
Il est allé
B
il a allé

Slide 10 - Quizvraag

Hij heeft gemaakt
A
Il a faire
B
il est faire
C
il a fait
D
il a faite

Slide 11 - Quizvraag

Jij bent gebleven
A
Tu as resté
B
Tu es resté

Slide 12 - Quizvraag

Bron G: verbes -re
  • zorg dat je ook de betekenis weet van de ww uit bron G en dat je dus ook de vertaling weet F-N en N-F !

Slide 13 - Tekstslide

Bloc G -> verbes en -re
De regelmatige ww die eindigen op -re (attendre, vendre, rendre, perdre, entendre, répondre) worden op dezelfde manier
vervoegd.
Stam + uitgang.
Je rends
tu rends
il rend
nous rendons
vous rendez
ils rendent
Je attends
Tu attends
il attend
nous attendons
vous attendez
ils attendent

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Vervoeg: Nous ____ (wachten, présent)

Slide 16 - Open vraag

Vervoeg: Ils _____ (verliezen, passé composé)

Slide 17 - Open vraag

Bron I: prépositions des pays

Slide 18 - Tekstslide

Welk voorzetsel past hier?
Nous allons ____ France cet été.

Slide 19 - Open vraag

Welk voorzetsel past hier?
Elle habite _____ Bordeaux.

Slide 20 - Open vraag

Welk voorzetsel past hier?
Vous allez partir ____ Portugal?

Slide 21 - Open vraag

Kennis van Land en Volk

Slide 22 - Tekstslide

Wat moet je weten?
  • Waar brengen de Fransen het liefst hun vakantie door?
  • Noem een aantal landen (buiten Frankrijk) waar ook Frans wordt gesproken.

Slide 23 - Tekstslide