Grammar year 3 Future, Quantities, Adverbs

Grammar 
 Future tenses, quantities and adverbs
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Grammar 
 Future tenses, quantities and adverbs

Slide 1 - Tekstslide

Waarvoor gebruiken we de future?
A
Om de toekomst aan te geven
B
Om het verleden aan te geven
C
Om het heden aan te geven

Slide 2 - Quizvraag

Present Continuous future
Gebruiken we om aan te geven dat iets in de nabije toekomst plaats zal vinden. Het is afgesproken.
Voorbeeld: Later on I'm seeing Bill.

Slide 3 - Tekstslide

Welke zin staat in de Present Continuous future?
A
I will go to Africa some day
B
I'm taking Wendy out for dinner tonight
C
The train leaves at six

Slide 4 - Quizvraag

Present Simple future
Gebruiken we bij vaste tijdschema's en feiten.
Voorbeeld: The bux leaves at six.

Slide 5 - Tekstslide

Welke zin staat in de Present Simple future?
A
She's going to her grandmother tonight
B
We will probably have an argument tonight
C
The football game starts at eleven

Slide 6 - Quizvraag

'Will' future
Gebruiken we om aan te geven dat iets gaat gebeuren op onbepaalde tijd in de toekomst.
Voorbeeld: I will go to Africa some day

Slide 7 - Tekstslide

Welke zin staat in de 'will' future?
A
I'm going to the supermarket
B
I bet Arsenal will lose again
C
He's meeting his sister tomorrow

Slide 8 - Quizvraag

Hoeveelheden (quantities)
Much/many/some/any/(a) little/(a) few

Slide 9 - Tekstslide

There are .... flowers in the garden
A
many
B
much

Slide 10 - Quizvraag

Don't put so .... pressure on me!
A
many
B
much

Slide 11 - Quizvraag

Dus...
Many kunnen we tellen
Much niet

Slide 12 - Tekstslide

Could you give me ... butter, please?
A
some
B
any

Slide 13 - Quizvraag

I have ... (weinig) money in my pockets.
A
a little
B
little

Slide 14 - Quizvraag

Hurry up! We have ... (weinig) time!
A
a little
B
little

Slide 15 - Quizvraag

He has ... (weinig) good friends.
A
a few
B
few

Slide 16 - Quizvraag

Would you like ... (een paar) cookies?
A
a few
B
few

Slide 17 - Quizvraag

Dus...
A few = een paar (telbaar)
A little = een beetje (ontelbaar)
Few = weinig (telbaar)
Little = weinig (ontelbaar)

Slide 18 - Tekstslide

Welke zin is correct?
A
She sang nervous
B
She sang nervously

Slide 19 - Quizvraag

Welke zin is correct?
A
The deer ran quickly
B
The deer ran quick

Slide 20 - Quizvraag

Welke zin is correct?
A
He is incredibly dangerous
B
He is incredible dangerous

Slide 21 - Quizvraag