7.2 Warmte

7.2 Warmte
Warmte en Temperatuur
Soortelijke Warmte
Rekenen aan afkoelen, opwarmen en mengen
1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
NatuurkundeMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

7.2 Warmte
Warmte en Temperatuur
Soortelijke Warmte
Rekenen aan afkoelen, opwarmen en mengen

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoelen
  • Je weet na afloop van deze les wat bedoelt wordt in de natuurkunde met warmte en soortelijke warmte. 
  • Je weet wat het verschil is tussen warmte en temperatuur.
  • Je kunt rekenen met de formule voor soortelijke warmte.

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Warm & warmte
Warm zegt iets over de temperatuur. Hoe warmer
een voorwerp/stof is hoe hoger de temperatuur. 

Warmte is een vorm van energie. Als je warmte
aan een voorwerp toevoegt, stijgt de
temperatuur van het voorwerp. Als je warmte
aan een voorwerp onttrekt, daalt de temperatuur
van het voorwerp. 


Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Warmte of temperatuur?
De vonken van sterretjes voel je nauwelijks op je hand. Toch is de temperatuur van zo'n vonkje wel degelijk een paar duizend graden Celsius. De vonk koelt snel af als hij je huid raakt. De vonk is zo klein dat hij maar weing warmte afgeeft. 

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Warmte <=> temperatuur
Temperatuur (ºC of K) is een maat voor de 
gemiddelde snelheid van moleculen

Warmte (in J) is een maat voor de 
totale bewegingsenergie 
(van alle moleculen bij elkaar opgeteld)

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


Opwarmen
Verschillende materialen

Temperatuur 1 ºC omhoog:
  • 1 gram ijzer 🡪 0,46 joule
  • 1 gram tin 🡪 0,22 joule

Slide 6 - Tekstslide

Stel tijdens deze slide klassikaal de vraag:
"Wat gebeurt er als ik een blokje tin van 100 graden tegen een blokje ijzer van 0 graden aan zet, worden ze dan allebei 50 graden? Of juist meer? Of juist minder?"

Soortelijke warmte
  • De soortelijke warmte van een stof is de hoeveelheid warmte, die deze stof opneemt per massa-eenheid van de stof en per graad temperatuurstijging (of afstaat bij temperatuurdaling).

  • Temperatuur 1 ºC omhoog:
    - 1 gram ijzer 🡪 0,46 joule soortelijke warmte ijzer: 0,46 J/(g·ºC)
    - 1 gram tin 🡪 0,22 joule soortelijke warmte tin: 0,22 J/(g·ºC) 

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Soortelijke warmte

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Warmtemeter
  • Met een warmtemeter kun je meten hoeveel warmte nodig is voor het verwarmen van bepaalde hoeveelheid water.
  • Een warmtemeter is goed 
       geïsoleerd, dus alle energie 
       wordt omgezet in warmte.
  • Bekijk voorbeeldopgave 1.

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voorbeeldopdracht soortelijke warmte

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Warmte gaat altijd ...
A
Van een hoge naar een lagere temperatuur
B
Van een lage naar een hoge temperatuur

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Soortelijke warmte is...
A
de hoeveelheid energie die nodig is om 1 gram stof 1 °F te laten stijgen in temperatuur
B
de hoeveelheid energie die nodig is om 1 kilogram stof 1 °C te laten stijgen in temperatuur
C
de temperatuur die nodig is om 1 gram stof 1 °C te laten stijgen in energie
D
de hoeveelheid energie die nodig is om 1 gram stof 1 °C te laten stijgen in temperatuur

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de eenheid voor warmte?
A
Watt
B
Joule
C
seconde
D
gram

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Juist of onjuist:
Warmte en temperatuur zijn hetzelfde.

A
Juist
B
Onjuist

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de eenheid van soortelijke warmte?
A
Joule (J)
B
Joule per gram (J/g)
C
Joule per graad Celsius (J/°C)
D
Joule per gram * graad Celsius (J/g*°C)

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Als je dus een paar gehaktballen invriest, waar blijft die warmte dan?
A
Die verdwijnt door het snoer naar het stopcontact.
B
Die verdwijnt.
C
Die komt via de radiator achterop de vriezer vrij.
D
De warmte wordt omgezet in kou.

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Je verwarmt 100 g aceton van 20 °C tot 75 °C.
De soortelijke warmte van aceton is 2,2 J/(g °C).

Met welke uitwerking bereken je de toegevoerde warmte?
A
B
C
D

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Anouk brengt een hoeveelheid water met een begintemperatuur van 12 graden Celsius in 18,5 seconde aan de kook. Het vermogen van de waterkoker is 2000 W.
c water = 4200 J/kg*oC Bereken de massa van het water.

Slide 21 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Oplossing
vermogen:                              P = 2000 W.
tijdsduur:                                  t = 18,5 s.

                                  E =     P     *    t
                                  E = 2000 * 18,5
                                  E = 37000 J

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Oplossing
Elektrische energie omgezet in warmte:     37000 Joule
massa:                                        m = ?
soortelijke warmte:               c = 4200 J/kg * oC
temperatuurverschil:        Δ T = 100 - 12 = 88 oC

        Q      =    m   *      c     * Δ T
   37000 =    m   * 4200 *  88
   37000 =    m   *  369600
         m     =   37000/369600
         m     =   0,1 kg   (= 100 gram)

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoeveel warmte moet er geleverd worden om
10,0 kg water van 22 ᵒC te verwarmen naar 50 ᵒC? De soortelijke warmte van water is 4,18 J/ g ∙ ᵒC
A
919 J
B
2090 J
C
3009 J
D
1170 J

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De soortelijke warmte van melk is 3,9 J/g∙ᵒC.
Men verwarmt 0,5 kg melk van 15 ᵒC tot 75 ᵒC. Hoeveel warmte is hiervoor nodig?
A
117 000 J
B
234 J
C
1 950 J
D
117 J

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Je voegt aan twee stoffen met gelijke massa 100 J warmte toe. De temperatuur van stof A neemt meer toe dan de temperatuur van stof B. Welke stof heeft de grootste soortelijke warmte?
A
Stof A
B
Stof B

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 27 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Wat denk jij?
Het boek heeft een lagere temperatuur dan de harddrive.
Het boek heeft een even hoge temperatuur als de hardrive.
Het boek heeft een hogere temperatuur dan de hardrive.

Slide 28 - Poll

Deze slide heeft geen instructies

In een waterkoker wordt                           

omgezet in                           .
De                                                               verandert daarbij niet. 

Dit noemen we                                                                      . 
Door het verwarmen van water neemt de                                           van de moleculen
 
toe, en stijgt de                                   van het water.
elektrische energie
warmte
totale hoeveelheid energie
de wet van behoud van energie
gemiddelde snelheid
temperatuur

Slide 29 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Sleep de symbolen van de grootheden en eenheden in het juiste vak.
soortelijke warmte
vermogen
temperatuur
warmte
massa
energie
c
P
T
Q
m
E
W
g
°C
J
J/(g.°C)

Slide 30 - Sleepvraag

11 goed 4 pnt
10 goed 3 pnt
9 goed 2 pnt
8 goed 1 pnt
7 of minder goed 0 pnt
warmte
Temperatuur
? = Q/(m.°C)
ΔT
Energie
25°C
C water

? = Q/(m.c)

Slide 31 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wanneer je 50 ml slaolie (20 ⁰C) mengt
met 50 ml kokend water (100 ⁰C)
dan is de temperatuur van het mengsel ....

Slide 32 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Sleep de energie naar de juiste formule.
W = m * g * h
Q = m * c * ΔT
E = P * t
hoogte-energie
warmte-energie
elektrische energie

Slide 33 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Aan de slag!
Maken: 
  • Opgavenvel "7.2 Formule Warmte"
  • Opdrachten 17 t/m 21, 23, 24, 25, 28. (blz 220-221)

Slide 34 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies