H2- Oefenen past simple vs past continuous and pitfalls


Welcome H2d!
1 / 82
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 82 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les


Welcome H2d!

Slide 1 - Tekstslide

Today's lesson
  • Recap: Past Simple 
  • Practice: Past Simple
  • Practice: Past Simple vs Past continuous
  • Practice: Pitfalls

Slide 2 - Tekstslide

You did GREAT, Thank You! :)

Slide 3 - Tekstslide

Past Simple

Slide 4 - Tekstslide

Lesson Goals
At the end of the lesson you:
Can use the past simple in your writing.

Slide 5 - Tekstslide

The Past Simple
Bij regelmatige ww                              Bij onregelmatige ww
altijd het hele WW + ed



Je gebruikt de Past Simple als je het hebt over iets dat in het verleden gebeurd is en nu afgelopen is.

Let op:
try - tried
live - lived

2e rij (Past Simple)

lijst op pagina 216 

Slide 6 - Tekstslide

Choose the correct Past Simple form:
Famke Louise ...... another bad concert last night.
A
haved
B
gived
C
has done
D
gave

Slide 7 - Quizvraag

Past Simple: Questions
Bij alle werkwoorden:
Did + onderwerp + hele werkwoord
Geen double trouble!!! Geen dubbele VT
Examples:
Did you go? 
Did she see? 
Did they find? 

Slide 8 - Tekstslide

Which one is correct (Past Simple ?)
A
Did you went?
B
Did you goes?
C
Did you go?
D
Going you did?

Slide 9 - Quizvraag

Past Simple: Questions
Is er een Hulpwerkwoord - Was/were of could/would
dan komen deze aan het begin.
Was your mum in Italy two weeks ago?
Could you take photos during the flight?
Stel je een WH-vraag (who, what, which, when, where, how) dan komt dit aan het begin.
Where was Jenn last Thursday?
How could they leave without their passports?
How did he do that?

Slide 10 - Tekstslide

Past Simple: Negations
Bij alle werkwoorden:
Onderwerp + didn't + hele werkwoord
Geen double trouble!!! Geen dubbele VT
Examples:
I didn't go
He didn't see
We didn't find

Slide 11 - Tekstslide

Which one is correct (Past Simple -)
A
He didn't saw
B
He don't saw
C
He doesn't see
D
He didn't see

Slide 12 - Quizvraag

Past Simple: Negations
Bij  was/were of would of hulpwerkwoorden zoals could en would voeg je n't(not) toe.
She wasn't in Italy last summer.
Rick and Bo weren't happy to leave France.
I couldn't see the Mona Lisa in Paris.

Slide 13 - Tekstslide

Practice time
Translate the Dutch sentences to English using the past simple

Slide 14 - Tekstslide

Hoe maak je de past simple?
geef de regels voor regelmatige en onregelmatige werkwoorden.

Slide 15 - Open vraag

Vertaal:
Ik was gisteren op school.

Slide 16 - Open vraag

Vertaal:
Vorig jaar gingen we op vakantie naar Frankrijk.

Slide 17 - Open vraag

Vertaal:
Wat zei ze?

Slide 18 - Open vraag

Vertaal:
Ik wilde niet naar huis.

Slide 19 - Open vraag

Vertaal:
Er was gisteren een bankoverval.

Slide 20 - Open vraag

Vertaal:
De kat doodde een eend vorige week.

Slide 21 - Open vraag

Grade yourself: Can you use the past simple in your writing?
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10

Slide 22 - Poll

Past Simple 
Past Simple: 
Als iets in het verleden 
is gebeurt. 

+ She played soccer.
- She didn't play soccer. 
? Did she play soccer?

Slide 23 - Tekstslide




past simple:
als iets in de verleden is gebeurd  en als het belangrijk is wanneer het is gebeurd. 

vaak staan woorden in zinnen zoals:
last night, in 2015, this morning, when i was young, five minutes ago.

Past simple summary:
- voorbij
- duurde kort

Past simple form:
- w.w. + ed
- 2e rijtje



past continuous:
als je zegt wat er op een bepaald moment in het verleden aan de gang was of wat je toen aan het doen was.




past continuous summary:
- was bezig
- duurde tijdje

Past continuous form:
- was/were + w.w. + ing

past simple vs past continuous

Slide 24 - Tekstslide

Geef een voorbeeld van een past simple zin en een past continuous zin

Slide 25 - Open vraag

Past simple vs. past continuous
''I was cooking dinner when my mother called.''

De activiteit die aan de gang was, is de past continuous.
De activiteit die 'erbij komt', is de past simple.

Slide 26 - Tekstslide

Maak zelf een zin met de past simple en past continous zoals het voorbeeld hiervoor.

Slide 27 - Open vraag

Past simple vs. past continuous
Past simple zinnen kun je herkennen aan het woordje 'when':
''When the phone rang, she was writing a letter.''

Als het woordje 'while' in de zin staat, gebeuren 2 dingen tegelijk =  2 keer past continuous:
''I was studying while my father was making dinner.''

Slide 28 - Tekstslide

Past Simple vs. Past Continuous

Sheila and I ............. (talk) to the neighbour when the doorbell rang.
A
talked
B
were talking

Slide 29 - Quizvraag

Past Simple vs. Past Continuous

My sister .............. (walk) in while I was making my homework
A
walked
B
was walking

Slide 30 - Quizvraag

I _________ (wait) for the bus when it ________ (start) to rain.

Slide 31 - Open vraag

I _______ (read) the newspaper, when all of a sudden my cat _____ (jump) onto my lap.

Slide 32 - Open vraag

While we _______ (walk) the dog, the neighbours _____ (wash) their car.

Slide 33 - Open vraag

15

Slide 34 - Video

00:15
The old man______ (sleep), when he suddenly ____ (wake up).

Slide 35 - Open vraag

00:27
The old lady ______ (build) a castle when someone ___ (take) a piece of wood.

Slide 36 - Open vraag

00:37
Their favourite TV show ___ (start) while they _____ (sit) on the sofa.

Slide 37 - Open vraag

00:46
The nurse ____ (switch) off the TV.

Slide 38 - Open vraag

01:08
The nurse ____ (play) Candy Crush, when a red light ____ (begin) to flash on the computer.

Slide 39 - Open vraag

01:40
A man _____ (sweep) the floor while they____ (hide)in a room.

Slide 40 - Open vraag

01:48
They____ (enter)the room and the man ____ (not see) them.

Slide 41 - Open vraag

02:33
The old lady ____ (read) the map when she __ (have) an idea.

Slide 42 - Open vraag

02:46
While the man ____ (sweep) the floor, they ___ (make) plans.

Slide 43 - Open vraag

03:13
The old man _____ (hang) above the nurse when she ___ (take) a photo.

Slide 44 - Open vraag

03:25
The nurse ____ (discover) the man above her and _________ (scream).

Slide 45 - Open vraag

03:37
They ______ (worry) when suddenly the man ____ (open) the door of the room.

Slide 46 - Open vraag

04:01
The old lady ____ (catch) the TV remote.

Slide 47 - Open vraag

04:12
They ___ (be) happy and proud to have the remote.

Slide 48 - Open vraag

04:24
They ___ (be) ready to watch their programme, but the remote ___ (not work) ..

Slide 49 - Open vraag

Pitfalls
Wat betekenen de woorden die zoveel 
op elkaar lijken ook alweer 
en hoe gebruik je ze in de Engelse taal?

Test yourself!

Slide 50 - Tekstslide

Welke woord betekent:
'waar' (plaats)?
A
we're
B
wear
C
were
D
where

Slide 51 - Quizvraag

Welke woord betekent:
'wij zijn'?
A
we're
B
wear
C
were
D
where

Slide 52 - Quizvraag

Welke woord betekent:
'was' of 'waren'?
A
we're
B
wear
C
were
D
where

Slide 53 - Quizvraag

Welke woord betekent:
'dragen'?
A
we're
B
wear
C
were
D
where

Slide 54 - Quizvraag

Sleep de Engelse woorden naar het juiste vak.
dichtbij
verder weg
enkelvoud
meervoud
dit/deze
dat/die
die
deze
this
those
that
these

Slide 55 - Sleepvraag

Sleep your of you're naar de juiste plek.

1. I see             ...              point.


2.            ...            such a crazy person!


3. If            ...             happy, clap           ...             hands.


4. When           ...             ready, we can leave.

you're
you're
you're
your
your

Slide 56 - Sleepvraag

Welk woord betekent:
'twee'?
A
to
B
too
C
two

Slide 57 - Quizvraag

Welk woord betekent:
'naar'?
A
to
B
too
C
two

Slide 58 - Quizvraag

Welk woord gebruik je om een overdrijving aan te geven? Bijvoorbeeld: 'te groot' of 'te zacht'.
A
to
B
too
C
two

Slide 59 - Quizvraag

Welk woord betekent:
'om te' en gebruik je vaak bij een werkwoord?
A
to
B
too
C
two

Slide 60 - Quizvraag

Welk woord betekent:
'ook'?
A
to
B
too
C
two

Slide 61 - Quizvraag

Bij welke woorden gebruik je 'a' en bij welke woorden gebruik je 'an'? Sleep de woorden naar 'a' of 'an'.
a
an
college
hour
problem
university
agent

Slide 62 - Sleepvraag

Welk woord is juist in de zin?
'I don't see ...... people here.'
A
some
B
any

Slide 63 - Quizvraag

Welk woord is juist in de zin?
'Would you like ...... chocolate?'
A
some
B
any

Slide 64 - Quizvraag

Welk woord is juist in de zin?
'Tess asked if she could borrow some sugar, but we don't have ......'
A
some
B
any

Slide 65 - Quizvraag

Welk woord is juist in de zin?
'The boy never has ...... luck.'
A
some
B
any

Slide 66 - Quizvraag

Sleep its of it's naar de juiste plek.

1.            ...            never been my favourite.


2. Wake up!            ...            time to get out of bed!!


3.          ...             the dog! Look at           ...             paws!


4. The cat lost               ...             toy.

it's
it's
it's
its
its

Slide 67 - Sleepvraag

Welk woord betekent:
'hun' en geeft bezit aan?
A
there
B
their
C
they're

Slide 68 - Quizvraag

Welk woord betekent:
'zij zijn'?
A
there
B
their
C
they're

Slide 69 - Quizvraag

Welk woord betekent:
'daar'?
A
there
B
their
C
they're

Slide 70 - Quizvraag

Welk woord past in de zin?
'Do you think ... are going to be final exams?'
A
there
B
their
C
they're

Slide 71 - Quizvraag

Much of many? Sleep de woorden naar het juist vak.
much
many
air
fire
problems
horses
carrots

Slide 72 - Sleepvraag

Welk woord is juist in de zin?
'First we have PE, ...... we have English.'
A
than
B
then

Slide 73 - Quizvraag

Welk woord is juist in de zin?
'Most pupils like PE better ...... English.'
A
than
B
then

Slide 74 - Quizvraag

Welk woord is juist in de zin?
'A tent is more fun ...... a caravan.'
A
than
B
then

Slide 75 - Quizvraag

Welk woord is juist in de zin?
'Was life really easier back ......?'
A
than
B
then

Slide 76 - Quizvraag

Slide 77 - Tekstslide

Slide 78 - Tekstslide

Choose all adverbs of frequency.
A
am / is / are / was / were
B
always / never / often
C
work / play / eat
D
to be / was / were / been

Slide 79 - Quizvraag

Waar plaatsen we adverbs of frequency?
A
Always I play football.
B
I always play football.
C
I play always football.
D
I play football always.

Slide 80 - Quizvraag

Slide 81 - Tekstslide

Writing check

Slide 82 - Tekstslide