JvO1 verwijswoorden (over wie/waarover - hun/hen)

verwijswoorden
wijzen terug naar iets dat eerder genoemd is. 

Voorbeelden: hij, zij, deze, die, dit, dat, hem, haar enzovoort
1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 14 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

verwijswoorden
wijzen terug naar iets dat eerder genoemd is. 

Voorbeelden: hij, zij, deze, die, dit, dat, hem, haar enzovoort

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Dat of wat?

Wat gebruik je wanneer je verwijst naar:
- dat, datgene
- alles, iets, niets, het enige
- overtreffende trap (mooiste, leukste, spannenste)
- hele zin

Slide 4 - Tekstslide

Waar + voorzetsel of voorzetsel + wie
Naar dieren en dingen verwijs je met daar/waar + voorzetsel (waarmee, waarvan) 
naar mensen met voorzetsel + wie (met wie, van wie).

Slide 5 - Tekstslide

–Het boek waarover je laatst vertelde, heb ik inmiddels ook gelezen.
– De klasgenote met wie ik het liefst samenwerk, heet Anouk.

Slide 6 - Tekstslide

De jongen waarvan/ van wie deze mountainbike is, woont verderop in de straat.

Slide 7 - Tekstslide

Anja noteert hen/hun op de lijst.

Slide 8 - Tekstslide

Ik geef hen/hun een compliment

Slide 9 - Tekstslide

Het mooiste dat/wat ik ooit gezien heb.

Slide 10 - Tekstslide

Het boek dat/wat in je koffer zit.

Slide 11 - Tekstslide

Lidwien eet nooit groente of fruit, dat/wat heel ongezond is.

Slide 12 - Tekstslide

Zij geeft hen/hun iets te drinken.

Slide 13 - Tekstslide

Zij geeft aan hen/hun iets te drinken.

Slide 14 - Tekstslide