1. Begin het antwoord met een hoofdletter en eindig de zinnen met een punt.
2. Herhaal de vraag in je antwoord. Zo weet je zeker dat je antwoord geeft op de vraag en niet op iets anders.
3. Zorg dat het aantal punten in een antwoord overeenkomt met het aantal punten in de vraag. Zo hoort bij een vraag met twee punten een antwoord met minimaal twee denkstappen.
4. Wees zo concreet mogelijk. Mijd formuleringen als: ‘Dan gebeurt er iets’. Gebruik alleen verwijswoorden wanneer duidelijk is waarnaar ze verwijzen.
5. Lees je antwoord over. Check of je echt antwoord geeft op de vraag en of je de juiste signaalwoorden (‘omdat’, ‘doordat’, ‘zodat’, etc.) gebruikt.