Les 6. Werken in de supermarkt

Les 6. Werken in de supermarkt
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
D&ZVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 3

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Les 6. Werken in de supermarkt

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Na deze les weet jij:
- Wat een supermarkt is 
- Welke afdelingen er in een supermarkt zijn
- Wat artikelgroepen zijn 
- Welke artikelen er in een supermarkt verkocht worden

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat draag je op je werk?
A
Nette kleding
B
Vieze kleding
C
Werk uniform
D
Pyjama

Slide 3 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Mag je te laat komen op werk?
A
Ja
B
Nee

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Afdeling
Een artikelgroep ligt in een winkel op een afdeling. 

Bijvoorbeeld: De groente-afdeling & de broodafdeling 

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Kruidenafdeling
Diepvriesafdeling
Vleesafdeling
kant- en klaarafdeling

Slide 7 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Assortiment
Het hele aanbod aan artikelen dat een winkel verkoopt.

Bijvoorbeeld: Kleding hoort niet in het assortiment van een supermarkt, want dat verkopen ze niet. 

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Schappenplan
Om te bepalen welk artikel waar komt te staan, maak je een schappenplan. 
In een schappenplan kun je lezen welke artikelen waar staan in het schap. En ook hoeveel facings er zijn van de artikelen. 

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Op welk schaphoogte moeten de artikelen staan?

Bukhoogte: zwaar artikel
Reikhoogte: licht artikel
Ooghoogte: artikel dat de winkelier graag wil verkopen

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat doe je als vakkenvuller

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

              de rolcontainer
-Als het vak schoon is moet je het weer vullen
-Met oude en nieuwe producten
-Nieuwe producten haal je uit het magazijn
-Je rijdt ze op een rolcontainer de winkel in.

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

                         THT-datum
-Dit betekent: Ten minste Houdbaar Tot
-De THT-datum staat op producten die snel bederven
-b.v.: kaas, melk en vlees
-Als de THT-datum voorbij is kun je het product niet meer verkopen

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

-Producten voorbij de houdbaarheidsdatum kun je niet meer verkopen
-Producten die al langer in het schap staan, zet je daarom vooraan
-Zo neemt de klant de oudste producten het eerst mee
Bij blikken is dit minder belangrijk. Die blijven langer goed.

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

fifo
-Er zijn regels voor het vullen van de vakken
-Je moet het fifo-systeem gebruiken
-Het is een Engelse afkorting van: first in, first out
-Wat het eerst komt, gaat er ook het eerst uit
-Dit is vooral belangrijk voor etenswaren met een houdbaarheidsdatum

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

spiegelen
-Klanten houden van een opgeruimde winkel
-De producten moeten netjes in het vak staan
-De klanten kunnen zo gemakkelijker vinden wat ze nodig hebben
-Je zet alle producten daarom zover mogelijk naar voren, dat noem je spiegelen
-Het lijkt alsof het vak vol staat en de klant kan er gemakkelijk bij.

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Werken achter de kassa
Er zijn verschillende soorten kassa's in de supermarkt. Denk aan zelfscankassa's, kassa's met touchscreen en de traditionele kassa met toetsenbord.

Slide 17 - Tekstslide

Beschrijf de verschillende soorten kassa's en laat voorbeelden zien.
Producten scannen
Een belangrijk onderdeel van werken met de kassa is het scannen van producten. Zorg dat de barcode goed gescand wordt en bevestig de prijs.

Slide 18 - Tekstslide

Leg uit hoe het scannen van producten werkt en geef tips om het goed te doen.
Klantenservice
Soms moet je als kassamedewerker klantenservice verlenen. Bijvoorbeeld als een product niet gescand kan worden.

Slide 19 - Tekstslide

Beschrijf de verschillende situaties waarin klantenservice nodig kan zijn en geef tips voor hoe hiermee om te gaan.
Betaling
Bij het afrekenen moet de klant betalen. Er zijn verschillende manieren om te betalen, zoals contant, pinnen of met een creditcard.

Slide 20 - Tekstslide

Leg uit hoe de verschillende betaalmethoden werken en geef tips voor hoe hiermee om te gaan.
Bonnetje
Na het afrekenen wordt er een bonnetje geprint. Controleer of alle producten op de bon staan en geef het bonnetje aan de klant.

Slide 21 - Tekstslide

Leg uit waarom het bonnetje belangrijk is en wat erop moet staan.

Slide 22 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Wat is belangrijk bij het vullen? (1p)
A
Dat je groot bent
B
Dat je weet hoeveel je gevuld hebt
C
Dat je de producten die het langst goed blijven achteraan zet.
D
Dat je snel werkt

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat betekent FIFO? (1p)
A
Fight en Food
B
First in First out
C
FingerFood
D
First out First in

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat betekent spiegelen? (1p)
A
Dozen uitpakken
B
Vier blokken naar voren voren zetten
C
Kijken hoeveel klanten er in de winkel zijn
D
Alle producten naar voren halen

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Waarom moet je spiegelen? (1p)
A
Dit ziet er netjes uit en de klant kan er beter bij.
B
De klant koopt het product dan eerder
C
De klant betaald dan meer voor een product
D
Dan ziet je baas dat je hard gewerkt hebt.

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Schappenplan
Vakkenvullen
Prijzen
Kassa 
Spiegelen

Slide 27 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Ooghoogte
Reikhoogte
Grijphoogte
Bukhoogte

Slide 28 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Het is vandaag 24 oktober 2023.
Welk product mag niet meer verkocht worden? (1p)
A
THT: 26-10-2023
B
THT: 22-11-2023
C
THT: 22-10-2023
D
THT: 25-10-2023

Slide 29 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe heet dit hulpmiddel? (1p)
A
container
B
steekwagen
C
rolcontainer
D
karretje

Slide 30 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies