Les 28/ les 5: het gezegde in een zin onderzoeken

1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsSecundair onderwijs

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Zinsleer: het onderwerp
Opfrissing

Slide 2 - Tekstslide

Hoe zoek je 'het onderwerp' in een zin?

Slide 3 - Woordweb

'Het onderwerp'
Wie of wat + PV ? = onderwerp (o)

Marie loopt heel snel. 
1. Wie of wat loopt? Marie
2. Marie = het onderwerp

Slide 4 - Tekstslide

Zinsleer: het gezegde in een zin onderzoeken
Lessen 28 (campus 1) en 5 (campus 2)

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Wat weet jij over 'het gezegde' in een zin?

Slide 7 - Woordweb

'Het gezegde' 
- Het gezegde vertelt wat het onderwerp doet of is.
- Er bestaat een WWG en een NWG. 


Slide 8 - Tekstslide

WWG
= werkwoordelijke gezegde
-> Zegt wat onderwerp doet of ondergaat.

- Welke werkwoorden? Je hebt een PV, maar misschien ook een voltooid deelwoord (VD) en/of een infinitief (inf.). 

Slide 9 - Tekstslide

Speciale delen bij een WWG
- WDK VN: wederkerend voornaamwoord 
(Hij wast zich.)  
- ADPV: afgescheiden deel van de PV 
(De hond valt aan.)
- WWU: werkwoordelijke uitdrukking 
(De dief loopt tegen de lamp.)

Slide 10 - Tekstslide

NWG
= naamwoordelijke gezegde 
-> Zegt hoe, wie of wat het onderwerp is/wordt. 

-> Werkwoord = meestal een 'ZWoBBeLS'
Zijn, Worden, Blijven, Blijken, Lijken en Schijnen.

Slide 11 - Tekstslide

Speciale delen bij een NWG
- NWD : naamwoordelijke deel 
-> Wie/wat is jouw onderwerp?

Slide 12 - Tekstslide

WWG
-> Zegt wat het onderwerp doet of ondergaat
-> Beschrijft een actie!





Het dier werd neergeschoten.
De leerlingen willen slapen. 
NWG
-> Zegt hoe, wie of wat het onderwerp is
-> Beschrijft een toestand of eigenschap. 
(-> 'ZWoBBeLS')



Het dier is dood.
De leerlingen zijn moe.

Slide 13 - Tekstslide

Oefeningen

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide