CG A2- semana 3-clase 3-Luisa

Programa
- Repaso Imperfecto

- Por y para ( Unidad 10)

- Diminutivos (verkleinwoorden)
- Verbos reflexivos y no reflexivos (wederkerend/niet wederkerend: betekenis verschil) (Unidad 5).
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
SpaansHBOStudiejaar 1

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

Programa
- Repaso Imperfecto

- Por y para ( Unidad 10)

- Diminutivos (verkleinwoorden)
- Verbos reflexivos y no reflexivos (wederkerend/niet wederkerend: betekenis verschil) (Unidad 5).

Slide 1 - Tekstslide

Conjugación del imperfecto

Slide 2 - Tekstslide

Irregulares

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Het voorzetsel para (pag. 126 9.1 TB)
  • Doel/doelstelling (voor, om te): Busco en internet para informarme.

  • Bestemming (naar): El tren para Madrid sale en cinco minutos.

  • Indicatie van termijn/periode (voor, op): Necesito el ordenador para mañana.
  • Geadresseerde/ontvanger (voor): El regalo es para José.

  • Standpunt (volgens, naar mijn mening): Para mí eso no es bueno.


Slide 6 - Tekstslide

Het voorzetsel por (pag. 126 9.1 TB)
  • Reden (wegens): Viajo mucho por trabajo.

  • Middel/medium (per,met): El cliente llama por teléfono.

  • Globale tijdsaanduiding (rond): Veo las noticias por la noche.

  • Plaats die gepasseerd wordt (door, langs): Damos un paseo por la playa.

  • Prijs/prestatie/ruil (voor): Compré el móvil por 100 euros.

Slide 7 - Tekstslide

9a. Lea el texto y marque los motivos para usar internet
Internet ¿Para todo?

¿Somos conscientes de todo lo que hacemos en internet? Lo usamos para leer nuestro correo electrónico, para buscar información, para comprar, para pagar facturas, para escuchar música o para aprender cosas. También para buscar pareja. ¿Por qué nos decidimos por internet y no por otro medio? La respuesta es sencilla y mundial, porque es práctico y rápido. Por rapidez, por comodidad, por necesidad o por trabajo, internet cada vez toma más parte de nuestra vidas. ¿Cuánta vida estamos dispuestos a regalar a internet?

Slide 8 - Tekstslide

Kies: por of para

1. Quiero comprar un regalo ______________ mi madre.
2. Podemos ir al centro ______________la tarde.
3. En HEMA hay perfumes ___________sólo 10 euros.
4. ____________________las madres un perfume siempre es un buen regalo.
5. ¿Quedamos después ____________________tomar un café con Juan?


timer
5:00

Slide 9 - Tekstslide

Respuestas ejercicio por/para
B. Maak de zinnen compleet met por of para:
1. Quiero comprar un regalo _______para_______ mi madre.
2. Podemos ir al centro _______por_______la tarde.
3. En HEMA hay perfumes _____por______sólo 10 euros.
4. _______Para_____________las madres un perfume siempre es un buen regalo.
5. ¿Quedamos después _________para___________tomar un café con Juan?

Slide 10 - Tekstslide

- TB A2 :Unidad 10
9 b. pag. 92
Complete estas respuestas de una encuesta con 'por' o 'para'.

  WB. pag. 97  ejercicio 15 a.
timer
20:00

Slide 11 - Tekstslide

Unidad 5 - pag. 112- 2 -Verkleinwoorden
Om een verkleinwoord te vormen in het Spaans, is het nodig om de -o of -a van een zelfstandig naamwoord/bijv. naamwoord/bijwoord te verwijderen en -ito / -ita toe te voegen. 
Ejemplo:
Casa = Casita                rápido = rapidito        árbol = arbolito (boompje)

Slide 12 - Tekstslide

Unidad 5 - pag. 112- 2 -Verkleinwoorden
Maar als het zelfstandig naamwoord/bijv. naamwoord/bijwoord eindigt op -r, -n of -e, wordt er normaal gesproken -cito aan het woord toegevoegd.
Ejemplo:
Ratón: ratoncito          Café: cafecito         Lugar: Lugarcito (plaatstje)

Slide 13 - Tekstslide

Unidad 5 - pag. 112- 2 -Verkleinwoorden
Bij sommige woorden is het nodig om de spelling te veranderen: 

Ejemplo:
Chica = chiquita                      Pedazo = pedacito (stukje)

Slide 14 - Tekstslide

Unidad 5 - pg. 45 -Verkleinwoorden
De meest voorkomende uitgangen voor het maken van een verkleinwoord zijn: 


                                             

Gebruikt met... 

- Zelf. nw........casa...... la casita 
- Bijvoeglijk nw...tonto...  tontito 
- Bijwoord ..cerca.......   cerquita
Gebruikt als... 

- iets klein is....pequeño... pequeñito 
- koosnaam ...abuela.........  abuelita 
- betekenis af te zwakken...gordito

Slide 15 - Tekstslide

Escribe los diminutivos de las siguientes palabras
  • galleta ......................................
  • coche  ......................................
  • poco    ......................................
  • hombres ................................
  • mujeres ..................................
  • minuto  ..................................
  • balcones ................................
  • momento ..............................
  • boca  .........................................
  • ojo ...............................................

Slide 16 - Tekstslide

Unidad 5 pg. 52. Betekenisverschil bij wederkerend ww 
PONER 
PONERSE
Me pongo la camisa 
Ponerse + zelf. nw
aantrekken, opzetten
worden
Ponerse + Bijvoeglijk nw.
Me pongo triste
zetten, leggen
Pongo las llaves en el bolso

Slide 17 - Tekstslide

Unidad 5 pg. 52. Betekenisverschil bij wederkerend ww 
Encontrar
Encontrarse
La iglesia se encuentra en la plaza
zich bevinden
afspreken met 
Nos encontramos en la universidad con Maria
vinden
¡No encuentro el azúcar!
Encontrarse con

Slide 18 - Tekstslide

Unidad 5 pg. 52. Betekenisverschil bij wederkerend ww 
Llamar 
Llamarse 
Se llaman 'La oreja de Van Gogh'
Slapen 
In slaap vallen
roepen, noemen, opbellen 
¡Llama a la ambulancia!
Dormir
heten
Dormirse

Slide 19 - Tekstslide

Unidad 5 pg. 52. Betekenisverschil bij wederkerend ww 
Quedar 
Quedarse
¿Te quedas a dormir? 
afspreken 
¿Quedamos después del trabajo? 
blijven 

Slide 20 - Tekstslide

Unidad 5 pg. 50 

Slide 21 - Tekstslide


WB pag. 44 ejercicio 3
WB. pag. 47  ejercicio 10
WB. pag 48 ejercicio 12

timer
25:00

Slide 22 - Tekstslide




Alicia................... enferma con mucha frecuencia 
A
se pone
B
pone
C
encuentra
D
pongo

Slide 23 - Quizvraag




Este fin de semana podemos.................. en un hotel 
A
quedarse
B
quedarnos
C
se quedan
D
os quedáis

Slide 24 - Quizvraag

Vertaal
Vandaag blijf ik thuis

Slide 25 - Open vraag

Vertaal
Ik slaap heel slecht

Slide 26 - Open vraag

Vertaal
Gaan we afspreken?

Slide 27 - Open vraag

DEBERES 
- Leer voor de tussentijdse toets
Unidad 1 & Unidad 3
- De TT maken we volgende week dinsdag 
op locatie.
- Vocabulaire toets leren/maken unidad 1 &
Unidad 3. Deadline 13 dec. voor 9.00 uur.

Slide 28 - Tekstslide