3E Mittwoch, den 19. April 2023

Mittwoch, den 19. April 2023
  • Willkommen
  • Nachsehen Aufgaben Woche 15
  • Ziele Unterrichtsstunde
  • Nachsehen Aufgaben 20 + 21
  • Grammatik: Der- en ein-Gruppe
  • Bezittelijke vnw üben
  • Aufgaben Woche 16
  • Zum Schluss
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Mittwoch, den 19. April 2023
  • Willkommen
  • Nachsehen Aufgaben Woche 15
  • Ziele Unterrichtsstunde
  • Nachsehen Aufgaben 20 + 21
  • Grammatik: Der- en ein-Gruppe
  • Bezittelijke vnw üben
  • Aufgaben Woche 16
  • Zum Schluss

Slide 1 - Tekstslide

Nachsehen Aufgaben Woche 15
Wiederholung 4: Aufgaben 5, 6, 7 und 8 Seiten 133-135



+ Uitdelen stencil met voorzetsels 3e en 4e naamval.

Slide 2 - Tekstslide

Ziele Stunde:
  • Je kunt de der- en de ein-Gruppe in de 1e, 3e en 4e naamval zetten m.b.v. zinsontleding en voorzetsels derde en vierde naamval.
  • Je kent de regels der die das.
  • Je kent de bezittelijke voornaamwoorden.
  • Je weet welke stappen je moet nemen t.a.v. de der- en ein-Gruppe.

Slide 3 - Tekstslide

der- en ein-Gruppe
  • Op welke punten (der, die, das, die mv en/of naamvallen) verschilt de uitgang van de ein-Gruppe met de der-Gruppe.
  • Ezelsbruggetjes bij der/das -> derde naamval-> m heeft drie poten -> dem
  • Ezelsbruggetje die (enkelvoud) -> derde naamval-> drie -> der

Slide 4 - Tekstslide

Stappenplan:
  1. Wat is het lidwoord van het zelfstandig naamwoord? Toepassen regels der/die/das.
  2. Staat er een voorzetsels van de 3e of de 4e naamval in de zin? Staat er in de zin een signaalwoord meewerkend vnw?
  3. Nee, dan zinnen ontleden: onderwerp, meewerkend vnw en lijdend voorwerp! (signaalwoorden meewerkend voorwerp)
  4. Heb ik te maken met de der- of de ein-Gruppe?
  5. Eventueel vertalen van de bezittelijke vnw in het Duits.
  6. Toepassen van de juiste vorm der/ein-Gruppe.

Slide 5 - Tekstslide

Zusammen üben Grammatik:
A4 met oefeningen waarop stappenplan staat.
Vanaf zin 2?


+ Uitdelen A4 met voorzetsels 3e en 4e naamval.

Slide 6 - Tekstslide

mijn
Vertalen in het Duits

Slide 7 - Open vraag

hun
Vertalen in het Duits

Slide 8 - Open vraag

ons
Vertalen in het Duits

Slide 9 - Open vraag

jullie
Vertalen in het Duits

Slide 10 - Open vraag

haar
Vertalen in het Duits

Slide 11 - Open vraag

uw
Vertalen in het Duits

Slide 12 - Open vraag

jouw
Vertalen in het Duits

Slide 13 - Open vraag

zijn
Vertalen in het Duits

Slide 14 - Open vraag

Üben Grammatik mobiel/laptop:
LessonUp: 1e zinsontleding
LessonUp: 2e met voorzetsels

Slide 15 - Tekstslide

Aufgaben Woche 16:
Leren Arbeitsbuch B:  grammatica Kapitel 4  Seiten 50-51 (der- en ein-Gruppe, naamvallen, voorzetsels)
Leren Lernliste stencil Kapitel 4
Leren aantekeningen (regels der die das, voorzetsels 3e en 4e naamval, ein-Gruppe, zinsontleding)

Maken thuis/machen zu Hause:
  • Aufgaben Arbeitsblatt (voorzetsels 3e en 4e naamval -> pagina 1 (voorkant). 

Während der Stunde (samen in de les):
Aufgaben Arbeitsblatt (voorzetsels 3e en 4e naamval) -> pagina 1 (voorkant)
Grammatica oefenen der- en ein-Gruppe Kapitel 4 Arbeitsbuch B + voorzetsels derde en vierde naamval.




Slide 16 - Tekstslide

Zum Schluss:

Slide 17 - Tekstslide

Grammatik: Regeln der, die oder das?
Bepaald lidwoord:
  • Nederlands: de, het (de fiets, de fietsen)(het huis, de huizen)
  • Duits: der, die, das en die (meervoud) (der Mann, die Männer) (das Haus, die Häuser) (die Tante, die Tanten)

  • der = mannelijk
  • die = vrouwelijk
  • das = onzijdig

Slide 18 - Tekstslide

Grammatik: Regels der die das
  1. Noem een regel voor der-woorden (mannelijk)
  2. Noem regels voor die-woorden (vrouwelijk)
  3. Noem regels voor das woorden (onzijdig)

Slide 19 - Tekstslide

De ein-Gruppe bestaat uit:
een/geen

mijn
jouw
zijn
haar
ons, onze
jullie
hun
uw




ein-/kein-
Bezittelijke voornaamwoorden:
mein- 
dein-
sein-
ihr-
unser-
euer-   !!!!!!!
ihr-
Ihr-  -> hoofdletter

Slide 20 - Tekstslide

Zinsontleding:

Hoe vind je het onderwerp in een zin? 
- Wie (wat) + persoonsvorm?

Hoe vind ik het meewerkend voorwerp (mv)?
1. Zoek eerst de persoonsvorm, het onderwerp, het gezegde en het eventuele lijdend voorwerp in de zin.
2. Zet aan wie of voor wie voor het onderwerp, het gezegde en het eventuele lijdend voorwerp.
3. Staat het woord -aan of het woord -voor in een zin, dan weet je al dat er een meewerkend voorwerp in de zin zit.
4. In een zin kan altijd maar één meewerkend voorwerp zitten.

Hoe vind je het lijdend voorwerp (lv)?
1. Zoek het onderwerp
2. Stel de vraag: wie/wat + gezegde + onderwerp
3. Antwoord op deze vraag → het lijdend voorwerp





Slide 21 - Tekstslide

Signaalwoorden meewerkend voorwerp:
• schicken
• geben
• schenken
• erzählen
• bringen
* bieten
* anbieten
• erklären
• zeigen
• überreichen
• erteilen
• schreiben
• sagen



Slide 22 - Tekstslide

Nach, zu oder in:    Seite 120
Wanneer gebruik je zu, nach of in?

  • Bespreken Aufgabe 39 + nakijken
  • Kahoot nach, zu, in
timer
1:00

Slide 23 - Tekstslide

Samenvatting nach, zu, in:
zu:
  • personen
  • gebouwen en dingen

nach:
  • geografische namen
  • vaste combinaties (nach Hause, nach links, nach oben)

in:
  • landen met lidwoord
  • ergens naar binnen gaan

Slide 24 - Tekstslide

Leestoets strategieën:
  • Voor het lezen: vorm een beeld van de tekst. Wat voor type tekst is het?
  • Tijdens het lezen: 1e tekst scimmen, 2e scannen, 3e intensief lezen.
  • De eerste en de laatste zin van een alinea geven vaak belangrijke informatie.
  • Voor het beantwoorden van vragen eerst zelf antwoord bedenken en nog niet de antwoorden lezen!!!
  • Meerkeuze vragen wegstrepen van vragen. Vaak lijken antwoorden veel op elkaar en zijn er antwoorden met klinkklare onzin.
  • Gatentekst: Lees alinea eerst globaal, daarna voor en na het 'gat'. Vertaal de zin. Wat zou je in het Nederlands invullen. Kijk daarna pas na de antwoorden. Leer signaalwoorden met hun functie uit je hoofd!
  • Let bij beweringsvragen (wel/niet vragen) op versterkende woorden zoals: gerade, häufig, immer, je, jeden Tag/Monat/.. . , völlig, ziemlich.
  • Tip: Staat er in de tekst een dubbele punt : dan volgt meestal een antwoord, ditzelfde geldt voor tekst tussen aanhalingstekens “ ” en na een tussenliggend streepje - .

Slide 25 - Tekstslide