Herhalen Gram. Woordsoorten

Welkom!
1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Welkom!

Slide 1 - Tekstslide

Doel en planning
Doel van de les: aan het einde van de les hebben we alle woordsoorten herhaald.

Planning van de les:
  • werkwoord
  • zelfstandig naamwoord
  • lidwoord
  • bijvoeglijk naamwoord
  • pauze
  • persoonlijk voornaamwoord
  • bezittelijk voornaamwoord

Slide 2 - Tekstslide

Werkwoord
Een werkwoord geeft aan wat er gebeurt of wat iemand doet.

Voorbeeld: Ik loop naar school.

Slide 3 - Tekstslide

Wat is het werkwoord?

Wij fietsen naar het park.
A
Wij
B
fietsen
C
naar
D
park

Slide 4 - Quizvraag

Wat is het werkwoord?

De hond blaft hard.
A
De
B
hond
C
balft
D
hard

Slide 5 - Quizvraag

Wat is het werkwoord?

Ze heeft een appel gegeten.
A
Ze
B
heeft
C
appel
D
gegeten

Slide 6 - Quizvraag

Wat is het werkwoord?
De kinderen zingen een liedje.

Slide 7 - Open vraag

30 seconds
timer
0:30

Slide 8 - Tekstslide

30 seconds
timer
0:30
parkeerplaats
autogarage

Slide 9 - Tekstslide

Zelfstandig naamwoord

Een woord voor een mens, dier, plant, ding of gevoel. 
  • Een zn heeft meestal een ev en mv.
  • Je kunt er vaak een verkleinwoord van maken.
  • Je kunt er meestal de, het of een voor zetten.
  • Een eigennaam is ook een zelfstandig naamwoord. 


 

Slide 10 - Tekstslide

Bedenk 3 zelfstandig naamwoorden die je kunt vinden in het klaslokaal.

Slide 11 - Open vraag

Wat is het zelfstandig naamwoord?
Piet loopt naar huis
A
Piet, loopt
B
huis
C
naar, Piet
D
Piet, huis

Slide 12 - Quizvraag

Wat is het zelfstandig naamwoord?
De giraffe heeft bruine vlekken
A
giraffe
B
bruine, vlekken
C
vlekken
D
giraffe, vlekken

Slide 13 - Quizvraag

Lidwoorden

Er zijn drie lidwoorden: de, het, een.

Een lidwoord hoort altijd bij een zelfstandig naamwoord, maar soms staan er tussen het lidwoord en het zelfstandig naamwoord nog andere woorden. 

Slide 14 - Tekstslide

Hoeveel lidwoorden tel je?
De kat sprong op de stoel bij het raam, keek naar een vogel op de tak van een boom en miauwde naar de man.

Slide 15 - Open vraag

Hoeveel zelfstandig naamwoorden tel je?
De kat sprong op de stoel bij het raam, keek naar een vogel op de tak van een boom en miauwde naar de man.

Slide 16 - Open vraag

Bijvoeglijk naamwoord
Vertelt iets over het zelfstandig naamwoord.
Bv. 'Wat een spannende film.' 
  • Staat meestal voor een zn, soms erachter.


Slide 17 - Tekstslide

Wat kan je over een appel zeggen?

Slide 18 - Tekstslide

Sappige
Zoete
Glimmende
Rode
Groene
Lekkere
Harde

Slide 19 - Tekstslide

vier-op-één-rij

Slide 20 - Tekstslide

Pauze

Slide 21 - Tekstslide

Planning
  • Persoonlijk naamwoord
  • Bezittelijk naamwoord
  • Oefenen
IPads mogen weg

Slide 22 - Tekstslide

En nu oefenen!
  • De omcirkelde letters vormen een zin
  • maak het werkblad
  • In stilte
  • Klaar? schrijf op de achterkant zoveel mogelijk zinnen op met het bn, zn en ww.

Slide 23 - Tekstslide

Persoonlijk voornaamwoord
Een persoonlijk voornaamwoord gaat over personen, soms ook over dieren of dingen:


Ze gaat naar de tandarts.
Hij is nogal lui.
Zij zijn een dagje weg.

Slide 24 - Tekstslide

Persoonlijk voornaamwoord
Je kunt een persoonlijk voornaamwoord ook vervangen met een naam.
Ze gaat naar de tandarts.
Hij is nogal lui.
Zij zijn een dagje weg.

Lisa gaat naar de tandarts.
Tom is nogal lui.
Bart en Ruth zijn een dagje weg.

Slide 25 - Tekstslide

Schrijf alle persoonlijke voornaamwoorden op die je hoort.

Slide 26 - Tekstslide

Bezittelijk voornaamwoord
Een bezittelijk voornaamwoord geeft aan van wie iets is. Het staat altijd vóór het zelfstandig naamwoord waar het bij hoort:


Met haar moeder.
Jouw nieuwe tas.
Onze vrienden.
Dit is mijn vulpen.

Slide 27 - Tekstslide

Oefenen met alle woordsoorten!

Lidwoord, zelfstandig naamwoord, bijvoeglijk naamwoord,  persoonlijk voornaamwoord en bezittelijk voornaamwoord.

Slide 28 - Tekstslide


Kies de juiste woordsoort.
Je moet ook nooit Cola drinken bij de computer.
A
Zelfstandig naamwoord
B
Persoonlijk voornaamwoord
C
Bijvoeglijk naamwoord
D
Bezittelijk voornaamwoord

Slide 29 - Quizvraag

Welke lidwoorden zijn er?

Slide 30 - Open vraag

Hoeveel bijvoeglijk naamwoorden staan er in onderstaande zin?
Ons nieuwe huis is mooi en groot.

Slide 31 - Open vraag


De bakker heeft verschillende broden gebakken.
A
zelfstandig naamwoord
B
Bijvoeglijk naamwoord
C
Werkwoord
D
Persoonlijk voornaamwoord

Slide 32 - Quizvraag

Noteer de bijvoeglijke naamwoorden.
Van oude boterhammen kun
je heerlijke wentelteefjes maken.

Slide 33 - Open vraag


Kies de juiste woordsoort.
Volgens mij word jij beïnvloed door jouw vrienden
A
Pers. voornaamwoord
B
Bez. voornaamwoord

Slide 34 - Quizvraag

Noteer de bijvoeglijke naamwoorden.
'Voordat het feest begon, zocht ik mijn kleren uit'.

Slide 35 - Open vraag


Kies de juiste woordsoort.
Volgens mij word jij beïnvloed door jouw vrienden
A
Pers. voornaamwoord
B
Bez. voornaamwoord

Slide 36 - Quizvraag

Ik ben klaar voor de toets.
😒🙁😐🙂😃

Slide 37 - Poll